HR 28 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2445
Een coöperatie van huisartsen is niet gehouden een huisarts aan wie een voorwaardelijke tuchtmaatregel is opgelegd toe te laten tot waarnemingsdiensten. Een dergelijke coöperatie heeft een eigen verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de patiëntenzorg en heeft beoordelingsruimte bij de beslissing om een huisarts al dan niet als waarnemer te registreren. Dat het Centraal tuchtcollege van de gezondheidszorg (hierna: CTG) van oordeel is dat een arts nog een kans moet krijgen als arts werkzaam te zijn, betekent niet dat de betreffende coöperatie hem de kans moet bieden om als waarnemer diensten te verrichten.
Achtergrond
Deze zaak heeft betrekking op een geschil tussen een huisarts (hierna: verweerder) en de Coöperatieve Huisartsendienst Twente-Oost U.A. (hierna: HDT-Oost), een huisartsendienststructuur in Twente-Oost, die zorg verleent in de avond, nacht en het weekend (ANW-diensten). Vanaf 1 juni 2010 is verweerder krachtens overeenkomst van opdracht als huisarts werkzaam voor een huisartsenpraktijk die is aangesloten bij HDT-Oost. Ingevolge de overeenkomst van opdracht met deze praktijk is verweerder gehouden deel te nemen aan de ANW-diensten. De verplichting ANW-diensten te verrichten geldt voor verweerder tevens op grond van het Besluit Huisartsengeneeskunde teneinde voor herregistratie als huisarts in aanmerking te komen. Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (hierna: RTG) heeft doorhaling bevolen van de inschrijving van verweerder als huisarts in het BIG-register. Na deze uitspraak heeft HDT-Oost zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet langer ANW-diensten mag doen op de huisartsenpraktijk. Verweerder is tegen de beslissing van het RTG in hoger beroep gegaan. Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) heeft de beslissing van het RTG vernietigd en aan verweerder, een voorwaardelijke schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor de duur van 6 maanden opgelegd, waarbij als voorwaarde is gesteld dat verweerder zich gedurende de proeftijd van twee jaar onder psychotherapeutisch behandeling blijft stellen. Verweerder heeft HDT-Oost gevraagd om wederom te worden toegelaten als waarnemend huisarts. HDT-Oost heeft dit verzoek afgewezen, omdat haar patiënten bij acceptatie van verweerder als waarnemer aan risico’s zouden worden blootgesteld.
Procesverloop
Verweerder heeft bij de rechtbank primair gevorderd dat HDT-Oost hem als extern waarnemer accepteert en subsidiair dat zij hem als waarnemer voor de ANW-diensten van de huisartsenpraktijk waaraan hij verbonden is, accepteert. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Anders dan de rechtbank, kwam het hof tot het oordeel dat HDT-oost verweerder moet accepteren als extern waarnemer. Volgens het hof heeft HDT-Oost een unieke positie op het gebied van waarneming van huisartsenzorg in het gebied Twente –Oost. Verweerder is werkzaam en woonachtig in dit gebied en heeft er, aldus het hof, belang bij zijn werkzaamheden in dit gebied uit te oefenen. Daarnaast acht het hof toelating tot ANW-diensten essentieel voor het behoud van de registratie als huisarts. Deze omstandigheden leiden er volgens het hof toe dat HDT-oost niet volledig vrij is in haar keuze waarnemers wel of niet te registreren, maar verplicht is de belangen van verweerder in deze afweging te betrekken. Het hof overweegt daartoe dat HDT-oost door de afwijzende beslissing verweerder belemmert in de door het CTG bedoelde voortzetting van zijn werkzaamheden en in zijn kansen zijn functioneren te verbeteren. Daarbij dient volgens het hof te worden meegenomen dat er sinds 2011 geen klachten over het functioneren van verweerder bij de klachtencommissie zijn ingediend. Tot slot overweegt het hof dat HDT-Oost in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door een collega huisarts, aan wie het CTG eenzelfde maatregel heeft opgelegd, wel als waarnemer toe te laten. De weigering van HDT-Oost om verweerder als waarnemer te registreren acht het hof dan ook onrechtmatig jegens verweerder wegens strijd met de zorgvuldigheid die het maatschappelijk verkeer betaamt.
Cassatie
Tegen deze uitspraak heeft HDT-Oost met succes cassatie ingesteld. In navolging van Advocaat-Generaal mr. Keus heeft de Hoge Raad het arrest van het hof vernietigd en het geding verwezen naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing. Het hof is volgens de Hoge Raad van een onjuist uitgangspunt uitgegaan, door te onderzoeken of HDT-Oost bij de beslissing een juiste belangafweging heeft gemaakt. Hiermee heeft het hof de aan HDT-Oost toekomende beoordelingsruimte miskend. HDT-Oost is volgens de Hoge Raad in beginsel vrij de belangen van haar patiënten de doorslag te laten geven bij haar beslissing om iemand als waarnemer te accepteren. Daarnaast overweegt de Hoge Raad dat het oordeel van het hof dat HDT-Oost rekening moet houden met de belangen die verweerder heeft om in de regio Twente Oost te kunnen waarnemen niet in stand kan blijven. Hetzelfde geldt voor het oordeel van het hof dat toelating als waarnemer essentieel is voor het behoud van zijn registratie als huisarts. Verweerder is namelijk niet gebonden aan de regio Twente-Oost. Waarnemende artsen zijn ook buiten hun eigen regio werkzaam. De Hoge Raad overweegt voorts dat HDT-Oost in beginsel zelf mag bepalen welke betekenis een tuchtrechtelijk gegrond bevonden klacht heeft voor haar bereidheid om een arts (weer) als waarnemer in te schakelen. Dat het CTG van oordeel was dat verweerder nog een kans moet krijgen als arts werkzaam te zijn, betekent niet dat HDT-Oost hem de kans moet bieden ANW-diensten te verrichten.
Het oordeel van het hof dat er sinds 2011 geen klachten over het functioneren van verweerder zijn geweest acht de Hoge Raad onbegrijpelijk. Sinds 2011 zijn er weliswaar geen klachten bij de klachtencommissie ingediend, maar op internet zijn wel negatieve ‘reviews’ over verweerder verschenen. De Hoge Raad overweegt dat het voor beantwoording van de vraag hoe verweerder als huisarts functioneert aankomt op alle relevante informatie, waartoe in beginsel ook informele klachtuitingen behoren. Tot slot overweegt de Hoge Raad dat het hof zijn overwegingen ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel ten onrechte heeft beperkt tot de vergelijkbaarheid van de positie van verweerder en de collega huisarts wat betreft het risico voor verantwoorde zorg. HDT-Oost mocht volgens de Hoge Raad ten aanzien van de vraag welk risico zij bereid was te nemen in beginsel onderscheid maken tussen de twee artsen, nu verweerder geen praktijkhouder en geen lid van HDT-Oost was, en de andere betrokken huisarts wel.