HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687 (FNV c.s./Condor)
In het licht van de bestaansgrond van de CAO-norm (derdenbescherming) is toepassing daarvan niet gerechtvaardigd indien derden aanspraak maken op de bescherming van een sociaal plan en zich daartoe beroepen op de niet uit de tekst blijkende bedoeling van partijen bij dat sociaal plan.
Volgens vaste rechtspraak moet een sociaal plan worden uitgelegd aan de hand van de CAO-norm, die primair aanknoopt bij de taalkundige betekenis van de bewoordingen van de cao respectievelijk het sociaal plan. Ratio van deze objectieve uitlegnorm is dat een cao (respectievelijk een sociaal plan) de rechtspositie beïnvloedt van derden die niet betrokken zijn geweest bij de totstandkoming daarvan. Aan zulke derden mag de subjectieve partijbedoeling dan ook niet worden tegengeworpen, tenzij deze kenbaar is uit de cao-bepalingen zelf en/of een eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting.
Wat nu als een sociaal plan naar de bedoeling van partijen juist strekt tot bescherming van derden, zonder dat dit blijkt uit de tekst of een bijbehorende toelichting? Kunnen partijen bij het sociaal plan zich dan ten opzichte van die derden aan deze partijbedoeling onttrekken met een beroep op de objectieve CAO-norm? Dat zou niet in lijn zijn met de genoemde ratio van de CAO-norm (derdenbescherming). De Hoge Raad aanvaardt dan ook een uitzondering voor de hier bedoelde situatie.
Aanleiding was het faillissement van tapijtfabriek Ossfloor in 2011, waarbij 39 werknemers hun baan verloren. Een jaar eerder waren bij een reorganisatie al circa 80 arbeidsplaatsen verloren gegaan. Voor de toen ontslagen werknemers was een sociaal plan overeengekomen tussen Ossfloor en vakbond FNV (eiseres tot cassatie sub 35). De ondernemingsraad van Ossfloor was akkoord gegaan met dit sociaal plan, op voorwaarde dat het ook zou worden ondertekend door Condor (verweerster in cassatie), het moederbedrijf van Ossfloor. De ondernemingsraad vermeldde in haar positieve advies dat het sociaal plan dankzij deze medeondertekening “voor de circa 35 medewerkers die in dienst van Ossfloor BV blijven genoeg garanties voor de nabije toekomst biedt”. Condor heeft het sociaal plan inderdaad medeondertekend. Daarbij is vermeld dat Condor “zich garant stelt voor de uitvoering van dit sociaal plan, indien er binnen de looptijd van dit sociaal plan zich een faillissement voordoet”.
In dit geding vorderen FNV c.s. dat Condor wordt veroordeeld tot nakoming van het sociaal plan ten opzichte van de 39 ‘achterblijvers’, de werknemers die niet onder de reorganisatie van 2010 vielen, maar in 2011 door het faillissement van Ossfloor alsnog hun baan verloren. Daartoe betogen FNV c.s. dat de zojuist geciteerde garantstelling – door het hof in navolging van partijen gekwalificeerd als een overeenkomst van borgtocht[1] – naar de bedoeling van partijen bij het sociaal plan – FNV enerzijds, Ossfloor en Condor anderzijds – ertoe strekte dat het sociaal plan ook zou gelden voor de achterblijvers, en dat Condor daarvoor garant zou staan.
Condor verweert zich met een beroep op de CAO-norm: de bewuste partijbedoeling – die werd bevestigd door getuigenverklaringen van de zijde van beide onderhandelende partijen (zie de conclusie van A-G Timmerman, sub 1.16) – was niet kenbaar uit de tekst van het sociaal plan of uit andere voor derden kenbare bronnen.
Het hof ging mee in deze objectieve benadering en passeerde daarmee het beroep van FNV c.s. op de subjectieve partijbedoeling. Meer concreet hadden FNV c.s. zich onder meer beroepen op het hierboven geciteerde advies van de ondernemingsraad en op eerdere concepten van het sociaal plan, waaruit FNV c.s. afleidden dat de overeengekomen looptijd (tot eind 2015) verband hield met de bedoeling van partijen om ook de ‘achterblijvers’ bescherming te bieden onder het sociaal plan. Het hof liet een en ander buiten beschouwing op de grond dat het hier niet-openbare stukken betrof.
In cassatie klagen FNV c.s. dat het hof heeft miskend dat in een geval als het onderhavige wél rekening mag worden gehouden met de voor derden niet kenbare bedoelingen van het sociaal plan, en met niet-openbare stukken. Met dit pleidooi voor een uitzondering op de CAO-norm vinden FNV c.s. gehoor bij A-G Timmerman, die overweegt:
“3.16 De voornaamste ratio van de CAO-norm is, zoals hiervoor al gezegd, derdenbescherming: niet objectief kenbare partijbedoelingen moeten niet kunnen worden tegengeworpen aan partijen die niet bij de onderhandelingen betrokken zijn geweest. (…)
3.17 In het onderhavige geval speelt dit belang van derdenbescherming niet. Hier doen de werknemers, die niet bij de tostandkoming van het sociaal plan betrokken zijn geweest, (samen met FNV) juist een beroep op de subjectieve partijbedoeling. En het is een partij (Condor) die wél betrokken was bij de totstandkoming van het sociaal plan, althans op de hoogte was van de werkelijke bedoelingen van de contractspartijen, die zich beroept op een uitleg naar objectieve maatstaven.”
De Hoge Raad volgt zijn A-G en honoreert de klacht. In r.o. 3.4 vat hij zijn eigen rechtspraak over inhoud en toepassingsbereik van de CAO-norm samen. In r.o. 3.5 bevestigt hij dat de bestaansgrond van de CAO-norm is gelegen in enerzijds “de bescherming van derden tegen een uitleg van een bepaling in een overeenkomst waarbij betekenis wordt toegekend aan de voor hen niet kenbare partijbedoeling” en anderzijds “de noodzaak van een eenvormige uitleg voor alle door die overeenkomst gebonden partijen”. In r.o. 3.6 herhaalt hij dat tussen de Haviltex-norm en de CAO-norm “geen tegenstelling bestaat, maar een vloeiende overgang”, zoals ook al overwogen in het arrest DSM/Fox, om vervolgens te oordelen:
“3.6 (…) Mede gelet op hetgeen hiervoor in 3.5 is overwogen over de bestaansgrond van de CAO-norm, is een van die norm afwijkende uitleg denkbaar voor een situatie als de onderhavige, waarin het gaat om de vraag of een groep werknemers die uitgaande van de tekst van een sociaal plan buiten de werkingssfeer daarvan valt, daaraan niettemin rechten kan ontlenen.”
Na een weergave van de kenmerkende feiten en omstandigheden van deze zaak in r.o. 3.7.1 concludeert de Hoge Raad in r.o. 3.7.2 dat in het licht van de in r.o. 3.5 vermelde bestaansgrond van de CAO-norm toepassing van de CAO-norm in het onderhavige geval “niet gerechtvaardigd” is en dat het hof bij zijn uitleg van het sociaal plan dus niet voorbij had mogen gaan aan het door FNV c.s. gedane beroep op de niet-openbare eerdere concepten van het sociaal plan en het positieve advies van de ondernemingsraad. Er volgt vernietiging en verwijzing.
Ook bij een in beginsel objectief uit te leggen overeenkomst, zoals een sociaal plan, kan dus betekenis toekomen aan de niet voor derden kenbare subjectieve partijbedoeling, indien die partijbedoeling juist strekt tot bescherming van deze derden.
[1] Strikt genomen is het deze overeenkomst van borgtocht die wordt uitgelegd, en niet het sociaal plan. Uit de kwalificatie als overeenkomst van borgtocht volgt echter dat de verplichtingen van Condor jegens FNV c.s. worden bepaald door uitleg van het sociaal plan, zo oordeelt de Hoge Raad in r.o. 3.7.1 sub (i).