HR 27 januari 2016, ECLI:NL:HR:2017:110
Tekortkomingen in de nakoming van de schuldsaneringsverplichtingen kunnen niet zonder meer aan de schuldenaar worden toegerekend indien een bewindvoerder haar verplichting om het aanvragen van een beschermingsbewind ‘nauwgezet te monitoren’ niet is nagekomen.
Tussentijdse beëindiging zonder schone lei
In 2013 is op verzoekster, een alleenstaande depressieve vrouw, de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Omdat verzoekster zich niet hield aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling en er sprake was van een boedelachterstand, heeft de rechter-commissaris een voordracht gedaan tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank heeft de tussentijdse beëindiging zonder schone lei aanvankelijk afgewezen, omdat verzoekster als gevolg van haar leeftijd en psychische gesteldheid grote moeite had met het doen van haar administratie. De rechtbank achtte het aanvragen van beschermingsbewind noodzakelijk voor verzoekster om de schuldsaneringsregeling succesvol te doorlopen en om financiële problemen in de toekomst te voorkomen. De rechtbank heeft verzoekster daarom een laatste kans gegeven om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen, onder de voorwaarde dat zij het beschermingsbewind zo spoedig mogelijk zou aanvragen. Daarbij heeft de rechtbank de bewindvoerder uitdrukkelijk verzocht ‘nauwgezet te monitoren’ dat verzoekster deze voorwaarde zou naleven. Er is door verzoekster vervolgens geen beschermingsbewind aangevraagd. Daarnaast zijn er nieuwe schulden ontstaan. Daarop heeft de rechtbank de schuldsanering alsnog beëindigd zonder schone lei.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Volgens het hof is verzoekster toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de schuldsaneringsverplichtingen. Het standpunt van verzoekster dat de tekortkoming haar niet kan worden toegerekend, omdat zij niet begreep wat van haar werd verlangd doet hier niet aan af. Het had op haar weg gelegen om hulp of bijstand in te schakelen, aldus het hof.
Nalatigheid bewindvoerder
In cassatie klaagt verzoekster (onder meer) dat het hof zijn oordeel dat de tekortkomingen aan verzoekster kunnen worden toegerekend onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat het op de weg van de bewindvoerder had gelegen om nauwgezet te monitoren dat verzoekster beschermingsbewind zou aanvragen en dat de bewindvoerder haar bovendien had moeten informeren wat een beschermingsbewind is en hoe zij dat in gang kon zetten.
De Hoge Raad acht deze klacht gegrond en overweegt in rov. 3.3.2:
“(…) De rechtbank achtte het beschermingsbewind nodig voor een succesvolle voortzetting van de schuldsaneringsregeling, gezien de persoon en de psychische toestand van [verzoekster]. Die toestand maakte dat de op dat moment bestaande tekortkomingen [verzoekster], in de woorden van de rechtbank, “niet geheel toerekenbaar” waren. Onder deze omstandigheden kon het hof niet tot het oordeel komen dat de ten tijde van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling ontstane nieuwe schulden en het niet aanvragen van een beschermingsbewind aan [verzoekster] konden worden toegerekend, zonder daarbij in te gaan op het gestelde niet nakomen door de bewindvoerder van haar verplichting om het aanvragen van een beschermingsbewind “nauwgezet te monitoren” en op de gestelde gevolgen van het niet tot stand komen van het beschermingsbewind voor het verdere verloop van de schuldsaneringsregeling.”
Volgens de Hoge Raad kunnen de tekortkomingen in de nakoming van de schuldsaneringsverplichtingen aldus niet zonder meer aan verzoekster worden toegerekend nu de bewindvoerder haar verplichting niet is nagekomen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst het geding naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.