HR 16 februari 2018 ECLI:NL:HR:2018:207 (Turan/Easystaff)
Hoewel de in art. 6:94 BW opgenomen maatstaf voor matiging tot terughoudendheid noopt, kan de rechter onder bepaalde omstandigheden slechts een fractie van de boete toewijzen indien de billijkheid dat klaarblijkelijk eist en als de toepassing van dat boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. De toets of een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, is een met feitelijke waarderingen verweven oordeel en kan daarom in cassatie slechts op begrijpelijkheid worden getoetst.
Boetebeding
Protec (eerst Thuran) en Easystaff (eerst Cardan) werken sinds december 2009 samen. Protec houdt zich bezig met de exploitatie van een uitzendbureau specifiek voor werkzaamheden met betrekking tot de aanleg van (gas)leidingen en Easystaff houdt zich o.a. bezig met het in dienst nemen van personeel. Zij hebben een samenwerkingsovereenkomst gesloten, waaraan op enig moment een door Protec opgestelde exclusiviteitsovereenkomst is toegevoegd waarin een boetebeding is opgenomen. Bij overtreding van één van de bedingen verbeurt Easystaff ten gunste van Protec dadelijk, zonder sommatie of ingebrekestelling, een boete van €20.000,- per overtreding, vermeerderd met €5.000,- voor elke dag gedurende welke de overtreding voortduurt. In dit geding vordert Protec betaling van Easystaff van de verschuldigde boetes, in totaal €1.230.000,-.
Rechtbank en hof matigen de vordering tot een bedrag van €26.500,- respectievelijk €21.150,-. In cassatie wordt geklaagd dat het hof de tot terughoudendheid nopende maatstaf voor matiging op grond van art. 6:94 BW heeft miskend, dan wel zijn oordeel (in 3.7.2 en 3.7.4) niet begrijpelijk heeft gemotiveerd.
Maatstaf voor matiging
In r.o. 3.4.1 herhaalt de Hoge Raad eerst de maatstaf voor matiging, die tot terughoudendheid noopt:
“3.4.1 De in artikel 6:94 BW opgenomen maatstaf dat voor matiging slechts grond kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. (HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638, NJ 2007/262, rov. 5.3)”
Toepassing maatstaf door hof
Vervolgens vat de Hoge Raad samen in r.o. 3.4.2 de toepassing door het hof van de hierboven genoemde maatstaf.
“3.4.2 Het hof heeft, in navolging van de rechtbank, geoordeeld dat de toepassing van het boetebeding tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat leidt (rov. 3.7.4). Zijn oordeel dat er grond is voor matiging berust op de door het hof in hun onderlinge samenhang in aanmerking genomen omstandigheden (i) dat Protec de overeenkomst heeft opgesteld, dat zij de hoogte van de boetes heeft bepaald en dat daarover niet is onderhandeld (rov. 3.7.2), (ii) dat Protec niet heeft aangegeven op grond waarvan zij de hoogte van de wel erg hoge boetes heeft bepaald (rov. 3.7.2), (iii) dat de verbeurde boetes buitensporig hoog zijn in verhouding tot de werkelijk geleden schade (rov. 3.7.4), (iv) dat de overtredingen door Easystaff slechts enkele incidenten betreffen die in het begin van de contractsperiode hebben plaatsgevonden en dat sindsdien geen andere overtredingen hebben plaatsgevonden (rov. 3.7.4), en (v) dat de bedoeling van de overeenkomst is om Protec te beschermen tegen concurrentie en dat de beboete handelingen niet tot verlies van klanten hebben geleid (rov 3.7.4).”
De Hoge Raad oordeelt dat het hof geen blijk heeft gegeven van miskenning van de tot terughoudendheid nopende maatstaf.
“3.4.3. Het hof heeft aldus geen blijk gegeven van miskenning van de hiervoor in 3.4.1 vermelde, tot terughoudendheid nopende maatstaf. Zijn op de hiervoor in 3.4.2 genoemde omstandigheden berustende oordeel dat de toepassing van het boetebeding tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat leidt, kan voor het overige, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden onderzocht. Dat oordeel behoefde ook geen nadere motivering dan door het hof gegeven. De hiervoor in 3.3 genoemde, hiertegen gerichte klachten falen.”
Dit oordeel is contrair aan de conclusie van de A-G Hartlief. A-G Hartlief constateert net als de Hoge Raad dat het hof verschillende omstandigheden bespreekt die van belang zijn voor de beoordeling van een beroep en daarmee dus niet de maatstaf heeft miskend (Conclusie ECLI:NL:PHR:2017:1327, par. 4.4-4.7). Desondanks meent A-G Hartlief dat het hof tekort is geschoten in de motivering, omdat daaraan bij uitoefening van de matigingsbevoegdheid strenge eisen worden gesteld. Bij de uitoefening van de matigingsbevoegdheid moet niet uit het oog worden verloren, aldus de A-G, dat matiging een uitzondering is op de regel en de achtergrond van die regel contractsvrijheid is. Erkenning van dit uitgangspunt brengt mee dat minder ruimte is voor matiging waar het, zoals in het onderhavige geval, gaat om professionele partijen die geacht kunnen worden de strekking van het boetebeding te begrijpen. De Hoge Raad gaat hier niet in mee: het oordeel kan niet op juistheid worden getoetst en het hof had ook geen nadere motivering hoeven geven.
Aansporingsfunctie van de boete
In cassatie wordt tenslotte nog geklaagd over de matiging van de boete door het hof tot een bedrag van €21.125,-. Het hof heeft daarmee slechts een fractie van de verschuldigde boete toegewezen en zou daarmee de aansporingsfunctie van de boete hebben miskend. A-G Hartlief overweegt ook hier dat de motivering van het hof tekort schiet (4.8). De Hoge Raad overweegt dat het hof de aansporingsfunctie van een boetebeding niet heeft miskend en het overige kan, wederom gezien de verwevenheid met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden onderzocht (3.5.2).
Tot slot
Het oordeel van het hof blijft in stand. Hoewel de maatstaf tot toepassing van de matigingsbevoegdheid van art. 6:94 BW tot terughoudendheid noopt, kan de rechter onder bepaalde omstandigheden slechts een fractie van de boete toewijzen. De toets of een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, is een met feitelijke waarderingen verweven oordeel en kan daarom in cassatie slechts op begrijpelijkheid worden getoetst.