HR 5 maart 2021 ECLI:NL:HR:2021:349

Rechtbanken hebben tot nu toe verschillend gereageerd op overschrijding van de in art. 5:16, eerste lid, Wvggz genoemde termijn. De bepaling houdt in dat na de mededeling van de geneesheer-directeur aan onder meer een betrokkene dat een verzoek om een zorgmachtiging wordt voorbereid, de officier van justitie binnen vier weken aan onder meer betrokkene zijn beslissing meedeelt of wordt voldaan aan de criteria voor verplichte zorg (en hij dus al dan niet een verzoek gaat indienen). 

Enkele rechtbanken beschouwden het als een termijn van orde, andere rechtbanken zijn overgegaan tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in zijn verzoek als deze termijn was overschreden.

De Hoge Raad overweegt dat van de officier van justitie weliswaar mag worden verwacht dat hij zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen vier weken zijn beslissing meedeelt of is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg, maar dat het niet strookt met de bij het verkrijgen van een zorgmachtiging betrokken belangen om op de grond dat sprake is van overschrijding van deze termijn, de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek voor een zorgmachtiging, dan wel dat verzoek af te wijzen.

De Hoge Raad wijst er nog op dat in geval van een termijnoverschrijding waardoor de betrokkene nadeel heeft ondervonden, op grond van art. 10:12 lid 3 Wvggz schadevergoeding kan worden toegekend.

Volgt verwerping van het cassatieberoep.

Cassatieblog.nl

Share This