HR 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1093

De Hoge Raad vernietigt een oordeel van het hof, omdat het hof enkele essentiële stellingen van de eiser in cassatie over potentieel onrechtmatige publicaties had gemist.

Achtergrond

Eiser in cassatie was jarenlang bestuursvoorzitter van GVB Holding NV (hierna respectievelijk: “de Bestuursvoorzitter” en “GVB”). Op enig moment verschijnen in De Telegraaf artikelen over mogelijke fraude en andere onregelmatigheden bij GVB. De Raad van Commissarissen van GVB (hierna: “de RvC”) laat daarop een onafhankelijk onderzoek doen. De conclusies die de RvC uit de resultaten van dat onderzoek trekt, ontkrachten dat sprake was van fraude, maar laten intact dat er andere structurele ‘good governance’ misstanden waren. De RvC publiceert deze conclusies in een persbericht en het jaarverslag van GVB.

De Bestuursvoorzitter stelt GVB vervolgens aansprakelijk omdat hij meent dat GVB jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door de gewraakte conclusies te publiceren

Rechtbank en hof: geen aansprakelijkheid GVB voor publicaties

De rechtbank en het hof verwerpen de vorderingen van de Bestuursvoorzitter, omdat de RvC mocht vertrouwen op de resultaten van het onafhankelijke onderzoek en de vrijheid had voormelde conclusies daaraan te verbinden, en die ook te publiceren.

Hoge Raad

De Bestuursvoorzitter gaat in cassatie, onder meer omdat het hof zou hebben verzuimd in te gaan op zijn stellingen dat de geconstateerde schendingen niet de conclusie kunnen dragen dat structureel sprake is geweest van bestuurlijk gedrag dat niet voldoet aan de regels van ‘good governance’. De Hoge Raad gaat hierin mee en vernietigt het oordeel van het hof. Volgens de Hoge Raad kan de verwijzing van het hof naar de beoordelingsvrijheid van de RvC zijn oordeel niet dragen. Het hof had explicieter in moeten gaan op de stelling van de Bestuursvoorzitter dat, kort gezegd, de publicaties van de RvC disproportionele conclusies bevatten over het handelen van de Bestuursvoorzitter.

Cassatieblog.nl

Share This