HR 21 januari ECLI:NL:HR:2022:58
Een handelwijze waarbij vier dagen na de mondelinge behandeling mondeling uitspraak wordt gedaan (waarvan telefonisch wordt bericht) strookt niet met art. 30p Rv en evenmin met de aanvaarde bestaande praktijk voor spoedeisende gevallen.
In het gewijzigde wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) riep het nieuwe art. 30p (dat onder meer vereist dat alle partijen ter zitting aanwezig zijn, wil de rechter tijdens of na de behandeling ter zitting mondeling uitspraak kunnen doen, en van de mondelinge beslissing een proces-verbaal wordt opgemaakt) de vraag op of de bestaande praktijk waarin in civiele zaken door de rechter ter zitting mondeling uitspraak werd gedaan en die beslissing korte tijd later (uitgewerkt) op schrift werd gesteld, nog kon worden voortgezet.
Die praktijk betrof de gevallen waarin een zodanig spoedeisend belang bestaat bij een uitspraak dat een (volledige) schriftelijke uitwerking daarvan niet kan worden afgewacht en de uitspraak dus aanvankelijk alleen in mondelinge vorm kan worden gedaan. Dit betrof niet alleen het kort geding, maar ook andere soorten procedures, waaronder beslissingen op grond van de toenmalige Wet Bopz (thans: Wvggz): in veel gevallen zal alleen al in verband met het karakter van deze beslissing en ook met de korte termijnen die gelden op grond van die wet het hiervoor bedoelde spoedeisend belang bij een mondelinge uitspraak bestaan
Op grond van de wetsgeschiedenis concludeerde de Hoge Raad in zijn uitspraak van 20 april 2018 (ECLI:NL:HR:2018:650; CB 2018-74) dat de onder het oude recht bestaande praktijk kon worden voortgezet. Die praktijk was volgens de Hoge Raad in die beschikking aldus dat dat de rechter mondeling zijn beslissing en de (belangrijkste) gronden daarvoor mededeelt aan de aanwezige partijen, en in de dagen daarna de uitspraak schriftelijk uitwerkt. Die schriftelijke uitwerking pleegt als uitspraakdatum te vermelden de dag waarop de uitspraak mondeling is gedaan. Indien de beslissing aanstonds na de mondelinge uitspraak ten uitvoer moet worden gelegd, wordt deze eerst in (sterk) verkorte vorm schriftelijk vastgelegd, in een voor tenuitvoerlegging vatbare vorm. Dit laatste gebeurt onder meer in de vorm van een verkorte uitspraak (soms ook wel aangeduid als een kop-staart-vonnis) of in de vorm waarvoor de rechtbank in dit geval heeft gekozen, van een aantekening op het verzoekschrift (soms wel aangeduid als ‘noodbeschikking’). In beide gevallen wordt de uitspraak dan gevolgd door de hiervoor bedoelde volledige schriftelijke uitwerking.
In deze uitspraak uit 2018 wees de Hoge Raad er verder op dat in deze praktijk de datum van de mondelinge uitspraak de datum is waarop de rechtsmiddelentermijn aanvangt, en gaf hij nadere aanwijzingen hoe in deze situaties te handelen.
Het cassatieberoep dat aan de orde is in de uitspraak van 21 januari 2022 leidt niet tot cassatie. Wel voegt de Hoge Raad aan die beslissing een overweging ten overvloede toe naar aanleiding van de handelwijze van de rechtbank in deze zaak. De rechtbank had het verzoekschrift in het kader van de Wvggz op 2 juli 2021 ter zitting behandeld. Ter zitting had de rechter te kennen gegeven er even over te moeten nadenken en gezegd dat op 6 juli 2021 in de middag zou kunnen worden gebeld om de beslissing te vernemen. De uitgewerkte beschikking van 27 juli 2021 is gedateerd op 6 juli 2021 en daarin is onder meer vermeld dat mondeling uitspraak is gedaan op 6 juli 2021.
De Hoge Raad wijst er ten overvloede op dat dit een handelwijze is die niet door de beugel kan:
3.4 Opmerking verdient nog het volgende. De handelwijze van de rechtbank strookt niet met art. 30p Rv, waarin is voorgeschreven dat indien de rechter tijdens of na de mondelinge behandeling ter zitting mondeling uitspraak doet, de beslissing en de gronden daarvoor ter zitting worden meegedeeld en de uitspraak in executoriale vorm in het proces-verbaal wordt neergelegd. Het één noch het ander is gebeurd. Evenmin strookt de handelwijze van de rechtbank met de zogenoemde ‘bestaande praktijk’ als bedoeld in HR 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:650. Bij toepassing daarvan deelt de rechter mondeling zijn beslissing en de (belangrijkste) gronden daarvoor mee aan de ter zitting aanwezige partijen, en werkt hij de uitspraak uiterlijk binnen twee weken schriftelijk uit – waarbij hij zijn beslissing zo nodig eerst in (sterk) verkorte vorm schriftelijk kan vastleggen in een voor tenuitvoerlegging vatbare vorm.