HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1057
In een renvooiprocedure is een wijziging van eis in ieder geval toelaatbaar als daarmee niet wordt getreden buiten de grenzen van hetgeen partijen ten overstaan van de rechter-commissaris verdeeld hield. Deze grenzen hoeven daarbij niet steeds scherp te zijn getrokken, nu bij het aanmelden van de vordering en bij het doen van tegenspraak alleen summier hoeft te zijn opgegeven wat wordt gevorderd of tegengesproken, en op welke gronden dat gebeurt.
Feitelijke achtergrond
In 2014 is Rasenberg Vastgoed in staat van faillissement verklaard. ING Lease heeft vervolgens bij de curatoren een vordering van ruim € 2,4 miljoen ter verificatie ingediend. In 2015 heeft ING Lease in verband met haar verzoek om een rechterlijke rangregeling haar vordering begroot op ruim € 3,3 miljoen. De curatoren hebben de vordering van ING Lease grotendeels betwist.
De rechter-commissaris heeft het geschil vervolgens op grond van art. 486 lid 1 Rv verwezen naar de renvooiprocedure. In die procedure heeft ING Lease van de rechtbank onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat zij een vordering van ruim € 3,3 miljoen heeft en dat zij als hoogst gerangschikte schuldeiser recht heeft op de opbrengst van de verkoop van een onroerende zaak.
De rechtbank heeft deze vordering afgewezen.
In hoger beroep wijzigt ING Lease haar eis en vordert zij dat het hof oordeelt dat haar vordering ten minste € 2,4 miljoen bedraagt, althans een zodanig bedrag dat ING Lease daarvoor op de gehele opbrengst batig gerangschikt dient te worden. De curatoren hebben bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging.
Het hof verwerpt dit bezwaar, en wijst de vordering van ING Lease toe.
De cassatieprocedure
Het cassatieberoep van de curatoren stelt aan de orde of een wijziging van eis in een renvooiprocedure is toegestaan. De Hoge Raad beantwoordt die vraag bevestigend:
“In een renvooiprocedure is een wijziging van de eis in ieder geval toelaatbaar indien daarmee niet getreden wordt buiten de grenzen van hetgeen partijen ten overstaan van de rechter-commissaris verdeeld hield. Opmerking verdient daarbij dat deze grenzen niet steeds scherp hoeven te zijn getrokken, aangezien zowel bij het aanmelden van de vordering als bij het doen van tegenspraak slechts summier hoeft te zijn opgegeven wat wordt gevorderd respectievelijk tegengesproken en op welke gronden.”
In dit geval heeft het hof beslist dat de eiswijziging viel binnen wat partijen ten overstaan van de rechter-commissaris verdeeld hield, zo stelt de Hoge Raad vast. Uit de overwegingen van het hof blijkt namelijk (i) dat ING Lease vanaf het begin dezelfde vorderingen naar voren heeft gebracht, (ii) dat dit voor de curatoren ook steeds duidelijk is geweest en (iii) dat ING Lease in de renvooiprocedure alleen de grondslag van haar vorderingen nader heeft uitgewerkt.
De Hoge Raad verwerpt dan ook het cassatieberoep.
Daarmee wijkt de Hoge Raad af van de conclusie van A-G Rank-Berenschot.
Volgens de A-G kon tegen de beslissing van het hof over de toelaatbaarheid van de eiswijziging namelijk geen cassatieberoep worden ingesteld. De A-G wijst daartoe op art. 353 Rv in samenhang met art. 130 lid 2 Rv, waaruit volgt dat tegen een dergelijke beslissing in een dagvaardingsprocedure geen cassatieberoep mogelijk is. Omdat uit de parlementaire geschiedenis volgt dat op de renvooiprocedure de gewone regels van de dagvaardingsprocedure van toepassing zijn, zou deze regel volgens de A-G ook in de renvooiprocedure gelden.
De Hoge Raad beslist, als gezegd, anders – overigens zonder toe te lichten waarom de redenering van de A-G niet juist zou zijn. Mogelijk dat de Hoge Raad van oordeel is geweest dat in deze zaak in cassatie niet aan de orde werd gesteld óf het hof de toets van art. 130 lid 1 Rv juist had toegepast (wat, zoals de A-G constateert, een beslissing is waartegen geen cassatieberoep mogelijk is op grond van art. 130 lid 2 Rv), maar dat in plaats daarvan aan de orde werd gesteld óf het hof toepassing had mogen geven aan art 130 lid 1 Rv. In zo’n geval staat wel cassatieberoep open, zo blijkt uit een eerdere uitspraak van de Hoge Raad. Nu de Hoge Raad hier in de onderhavige zaak geen overwegingen aan heeft gewijd, kan echter niet met zekerheid worden vastgesteld dat dit in deze zaak de redenering van de Hoge Raad is geweest.