HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1113

De curator kan als wettelijk vertegenwoordiger van de onder curatele gestelde staande het huwelijk de huwelijkse voorwaarden van de onder curatele gestelde wijzigen, wanneer hij daartoe door de kantonrechter is gemachtigd. Deze mogelijkheid is van belang zowel wanneer de onder curatele gestelde in het geheel niet in staat is zijn wil te bepalen en daardoor niet zelf kan optreden, als wanneer de onder curatele gestelde weliswaar zijn wil kan bepalen maar hij zijn vermogensrechtelijke belangen niet behoorlijk waarneemt. 

Iemand die onder curatele staat, mag niet zonder toestemming van zijn of haar curator of de kantonrechter rechtshandelingen verrichten. Hij is handelingsonbekwaam op grond van artikel 1:381 lid 2 BW. Deze handelingsonbekwaamheid strekt zich bij curatele vanwege geestelijke of lichamelijke beperkingen ook uit over familierechtelijke rechtshandelingen, bijvoorbeeld over het aangaan van een huwelijk (art. 1:38 BW) en over het erkennen van een kind (art. 1:204 lid 2 BW) Ook het wijzigen of maken van huwelijkse voorwaarden ‘staande het huwelijk’, met andere woorden ná de huwelijksvoltrekking, kan alleen met toestemming van de curator geschieden, aldus artikel 1:118 BW.

In de hierboven beschreven wettelijke bepalingen is het uitgangspunt steeds dat de onder curatele gestelde de wil heeft om een familierechtelijke rechtshandeling te verrichten, maar daarvoor eerst de toestemming van zijn of haar curator of van de kantonrechter nodig heeft. In deze zaak lag dat anders. Niet de onder de curatele gestelde, maar zijn curator wilde de huwelijkse voorwaarden van de onder curatele gestelde en zijn vrouw staande het huwelijk wijzigen, omdat dit fiscaal gunstig zou zijn tijdens een aanstaande echtscheiding.

De curator is in beginsel bevoegd tot vertegenwoordiging van de onder curatele gestelde, maar juist ten aanzien van familierechtelijke (en gezondheidsrechtelijke) rechtshandelingen, wordt aangenomen dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de curator begrensd is, omdat deze rechten hoogstpersoonlijk van aard zijn. Zulke rechtshandelingen, zoals het erkennen van een kind of het aangaan van een huwelijk, kunnen niet tegen de wil van de onder curatele gestelde worden verricht door zijn of haar curator.

De vraag is waar deze grenzen van deze vertegenwoordigingsbevoegdheid van de curator precies liggen. Eerder maakte de Hoge Raad al uit dat een curator geen verzoek kan doen tot een echtscheiding voor de onder curatele gestelde, maar wel verweer mag voeren in een echtscheidingsprocedure die door de echtgenoot van de onder curatele gestelde is begonnen (zie conclusie A-G Van Peursem, sub 3.28). Mede op grond van de tekst van artikel 1:118 BW – die uitgaat van een rechtshandeling door de onder curatele gestelde met toestemming van zijn of haar curator – is verdedigd dat voor het maken of het wijzigen van huwelijkse voorwaarden staande het huwelijk, eenzelfde regel zou gelden. Hoewel hij aarzelt, komt bijvoorbeeld ook A-G Van Peursem (sub 3.30) tot de conclusie dat de curator niet bevoegd is de huwelijkse voorwaarden staande het huwelijk te wijzigen of te maken.

De Hoge Raad oordeelt anders. Artikel 1:118 BW staat niet eraan in de weg dat de curator bij het staande huwelijk maken of wijzigen van huwelijkse voorwaarden optreedt als vertegenwoordiger van de onder curatele gestelde, daartoe gemachtigd door de kantonrechter (deze toestemming is nodig op grond van art. 1:386 lid 1 BW jo art. 1:345 lid 1 sub a BW, nu de curator over de goederen van de onder curatele gestelde beschikt). Deze mogelijkheid is van belang zowel wanneer de onder curatele gestelde in het geheel niet in staat is zijn wil te bepalen en daardoor niet zelf kan optreden, als wanneer de onder curatele gestelde weliswaar zijn wil kan bepalen maar hij zijn vermogensrechtelijke belangen niet behoorlijk waarneemt, aldus de Hoge Raad.

De curator had geen toestemming aan de man gegeven voor het instellen van het cassatieberoep. Nu het middel de omvang van de bevoegdheid van de curator aan de orde stelt, is in zoverre sprake van een belangenconflict tussen de man en de curator, aldus de Hoge Raad. In zodanig geval kan op de voet van art. 1:385 lid 1 BW in verbinding met art. 1:250 BW een bijzondere curator worden benoemd om te beslissen over het instellen van cassatieberoep. Daarbij, zo oordeelt de Hoge Raad, heeft de man echter geen belang, omdat de klacht van de man over de bevoegdheid van zijn curator niet zal opgaan. De Hoge Raad verklaart de man om die reden niet-ontvankelijk.

Cassatieblog.nl

Share This