HR 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1332
Herroeping van een arbitraal vonnis op grond van bedrog is alleen mogelijk als het bedrog na de arbitrale procedure is ontdekt. Herroeping is niet aan de orde als het bedrog tijdens de arbitrage is ontdekt en dat in de arbitrale procedure aan de orde had kunnen worden gesteld. Als een arbitraal vonnis tot stand is gekomen onder invloed van bedrog, kan het vonnis ook vernietigbaar zijn wegens strijd is met de openbare orde. Ook hiervoor geldt dat een partij het daaraan ten grondslag liggende bedrog indien mogelijk in de arbitrale procedure aan de orde moet stellen.
Achtergrond
Een hoofdaannemer en een onderaannemer krijgen een geschil over een factuur van de onderaannemer in het kader van een levering en montage van systeemplafonds. In de overeenkomst tussen partijen staat een arbitragebeding. In 2011 start de onderaannemer een arbitrage. Bij arbitraal tussenvonnis van 11 december 2012 oordeelt het scheidsgerecht in eerste aanleg dat de onderaannemer niet aansprakelijk is. De hoofdaannemer gaat nog in arbitraal hoger beroep, maar zijn grieven worden verworpen.
Vervolgens verzoekt de hoofdaannemer het scheidsgerecht in eerste aanleg om terug te komen van zijn oordeel op grond van het achterhouden van feiten en stukken (bedrog) door de onderaannemer. Het scheidsgerecht oordeelt bij arbitraal eindvonnis van 15 oktober 2015 dat het geen aanleiding ziet om terug te komen van zijn beslissingen.
De hoofdaannemer gaat ook hiervan in hoger beroep. Bij arbitraal vonnis van 12 december 2016 overweegt het scheidsgerecht in hoger beroep dat het scheidsgerecht in eerste aanleg niet kon terugkomen van beslissingen waartegen in het eerdere hoger beroep niet was gegriefd of die in dat eerdere hoger beroep waren bekrachtigd. In aansluiting daarop overweegt het scheidsgerecht dat ook als mocht blijken dat de onderaannemer feiten en stukken heeft achtergehouden, dat niet tot heroverweging van onherroepelijke bindende eindbeslissingen kan leiden. Volgens het scheidsgerecht rest dan slechts de mogelijkheid van een verzoek tot herroeping op de voet van art. 1068 (oud) Rv.
De hoofdaannemer stapt naar de overheidsrechter. Hij vordert bij het hof dat de arbitrale vonnissen gedeeltelijk worden herroepen op de voet van art. 1068 (oud) Rv, althans gedeeltelijk worden vernietigd op de voet van art. 1065 (oud) Rv. Het hof wijst de vordering tot herroeping af (ECLI:NL:GHAMS:2018:1941) en verklaart zich met betrekking tot de gevorderde vernietiging onbevoegd, met verwijzing naar de rechtbank (ECLI:NL:GHAMS:2017:3507). De rechtbank wijst de vordering tot vernietiging af. De hoofdaannemer gaat ook van dat vonnis weer in beroep. Het hof bekrachtigt evenwel het vonnis van de rechtbank, omdat bedrog – indien vastgesteld – wel grond is voor herroeping maar niet voor vernietiging (ECLI:NL:GHAMS:2020:3578).
De hoofdaannemer gaat in cassatie.
Bij de Hoge Raad
De hoofdaannemer klaagt in cassatie dat het hof heeft miskend dat in deze zaak niet aan de vereisten voor herroeping op de voet van art. 1068 lid 1 (oud) Rv is voldaan omdat het bedrog al tijdens de arbitrale procedure is ontdekt. Het onderdeel betoogt verder dat het hof heeft miskend dat het niet de openbare orde raakt (en dus geen grond voor vernietiging oplevert) als de arbitrale vonnissen als gevolg van bedrog op onjuiste feiten zijn gebaseerd.
De Hoge Raad vindt deze klachten gegrond. De Hoge Raad formuleert de volgende uitgangspunten bij de beoordeling van herroeping en vernietiging wegens bedrog in een arbitrage:
“3.2.3 Herroeping op grond van bedrog is blijkens de tekst van art. 1068 lid 1 (oud) Rv alleen mogelijk als het bedrog na de arbitrale procedure is ontdekt. Uit de strekking van de bepaling volgt dat het erom gaat of het bedrog redelijkerwijs nog in de arbitrale procedure aan de orde had kunnen worden gesteld.
3.2.4 Als een arbitraal vonnis tot stand is gekomen onder invloed van bedrog, kan dat grond opleveren voor het oordeel dat het vonnis, of de wijze waarop het vonnis tot stand kwam, in strijd is met de openbare orde zoals bedoeld in art. 1065 lid 1, onder e, (oud) Rv. Een partij kan in een vernietigingsprocedure dus op deze grond vernietiging van een arbitraal vonnis vorderen.
Als bedrog tijdens een arbitrale procedure wordt ontdekt in een zodanig stadium dat dit redelijkerwijs nog aan de arbiters kan worden voorgelegd, geldt als uitgangspunt evenwel dat de partij die daarbij belang heeft het bedrog in de arbitrale procedure aan de orde moet stellen. Arbiters zijn in zodanig geval immers gehouden het beroep op bedrog op juistheid te onderzoeken, ook indien dat beroep wordt gedaan nadat al een tussenvonnis is gewezen. Dat geldt ook indien het gaat om beslissingen in een tussenvonnis waartegen eerder tussentijds arbitraal hoger beroep is ingesteld. Laat die partij dat na, dan kan het gestelde bedrog in beginsel niet alsnog in een vernietigingsprocedure aan de orde worden gesteld.
3.2.5 Indien een partij in een arbitrale procedure stelt dat zij na een tussenvonnis stukken in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij zijn achtergehouden en dat de inhoud daarvan op de beslissing van het scheidsgerecht van invloed zou zijn geweest, zal zij de bedoelde stukken in het geding moeten brengen. Als arbiters het beroep op bedrog na beoordeling van deze stukken hebben verworpen, kan niet na beëindiging van de arbitrale procedure op dezelfde grond vernietiging worden gevorderd. In dat geval kan immers niet meer worden gezegd dat de arbitrale beslissing onder invloed van het achterhouden van stukken tot stand is gekomen en kan op die grond van strijd met de openbare orde geen sprake zijn.”
De hoofdaannemer stelde in deze zaak dat hij tijdens de arbitrage heeft ontdekt dat de onderaannemer stukken had achtergehouden en daarmee bedrog had gepleegd. Het gaat in deze zaak dus niet om beweerdelijk gepleegd bedrog dat na de arbitrage is ontdekt, zoals art. 1068 lid 1 (oud) Rv vereist. Dat betekent volgens de Hoge Raad dat het hof inderdaad ten onrechte heeft overwogen dat herroeping in deze zaak nog mogelijk was.
Toch leidt dat in deze zaak niet tot een vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad overweegt namelijk dat het bestreden arrest zelfstandig wordt gedragen door de overweging van het hof dat de openbare orde niet in het geding is, aangezien de stukken die de onderaannemer volgens de hoofdaannemer had achtergehouden uiteindelijk zijn ingebracht in de arbitrale procedure. Die stukken zijn ook door arbiters beoordeeld, zodat niet kan worden gezegd dat de arbitrale beslissing onder invloed van het achterhouden van de stukken tot stand is gekomen. De waardering van die stukken door het scheidsgerecht zelf raakt bovendien niet aan de openbare orde, aldus de Hoge Raad. Dat wordt evenmin anders doordat het scheidsgerecht in hoger beroep de desbetreffende beslissing van het scheidsgerecht in eerste aanleg niet in tweede instantie heeft beoordeeld, op de onjuiste processuele grond dat het scheidsgerecht in eerste aanleg niet kon terugkomen van beslissingen uit het tussenvonnis waartegen eerder tussentijds arbitraal hoger beroep was ingesteld (rov. 3.3.1-3.3.2).
Gelet op deze overwegingen, laat de Hoge Raad het oordeel van het hof dat het vonnis van de rechtbank, waarbij de vordering tot vernietiging is afgewezen, moet worden bekrachtigd, in stand, ondanks de slagende cassatieklachten.