HR 2 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1813

Deze zaak draait om een werkneemster die aansprakelijk is gesteld voor schade toegebracht aan een bedrijf dat is gelieerd aan haar werkgever. De Hoge Raad oordeelt dat de verhoogde aansprakelijkheidsdrempel van art. 7:661 lid 1 BW ook geldt in de rechtsverhouding tussen een werknemer en vennootschappen bij wie deze niet in dienst is, maar die wel gelieerd zijn aan zijn werkgever en waarvoor hij bovendien af en toe werkzaamheden verricht. Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat het hof niet afdoende heeft gemotiveerd dat de stellingen van de werkgever ter onderbouwing van de vordering onvoldoende concreet zijn. Ten slotte heeft het hof het bewijsaanbod van de werkgever op onjuiste en ontoereikende gronden verworpen.

Feiten en achtergrond

Verweerster was hoofd administratie bij Van Mossel Autoschadegroep B.V., een bedrijf dat is gelieerd aan Van Mossel c.s. (gezamenlijk aangeduid als: de Van Mosselgroep). Van Mossel c.s. zijn eiseressen in cassatie. Zij stellen dat verweerster betrokken is geweest bij de verduistering van gelden door een financieel directeur van de Van Mosselgroep. Deze directeur was de leidinggevende van verweerster. Van Mossel c.s. vorderen een verklaring voor recht dat verweerster met haar betrokkenheid bij de verduistering onrechtmatig heeft gehandeld en vorderen schadevergoeding.

De rechtbank heeft de vordering van Van Mossel c.s. jegens verweerster afgewezen. Het hof bekrachtigt de uitspraak van de  rechtbank en verwerpt het beroep van Van Mossel c.s. Aan dat oordeel ligt met name ten grondslag dat van Mossel onvoldoende concreet onderbouwde stellingen heeft betrokken die kunnen leiden tot toewijzing van de vordering. Het hof hecht daarbij veel waarde aan het feit dat de werkneemster verklaringen kan geven voor de verwijten die haar worden gemaakt. Daartegenover hadden van Mossel c.s. een nader onderbouwd standpunt moeten stellen. Voorts oordeelt het hof dat de meeste van de door van Mossel c.s. gedane bewijsaanbiedingen niet ter zake dienend zijn. Van Mossel c.s. worden daarom niet toegelaten tot nadere bewijslevering. Zij komen met meerdere cassatieklachten op tegen dit oordeel van het hof.

De Hoge Raad

De  Hoge Raad oordeelt ten eerste dat de verhoogde aansprakelijkheidsdrempel van art. 7:661 BW lid 1 BW, zoals die geldt tussen werkgevers en werknemers, van toepassing is. Door Van Mossel c.s. was aangevoerd dat de maatstaf van art. 7:661 lid 1 BW in onderhavige rechtsverhouding niet geldt, omdat verweerster niet in dienst was bij Van Mossel c.s. en deze vennootschappen evenmin als haar materiële werkgever konden worden beschouwd. Deze klacht is tevergeefs voorgesteld.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof rechtens juist heeft geoordeeld dat de maatstaf van art. 7:661 lid 1 BW in onderhavige zaak van toepassing is.  Hierbij heeft het hof terecht in aanmerking genomen dat verweerster werkzaam was bij een vennootschap gelieerd aan Van Mossel c.s. en dat zij voor meer bedrijven van de Van Mosselgroep werkzaamheden verrichtte. Daarnaast hield de aan haar verweten betrokkenheid bij de verduistering geheel verband met de wijze waarop zij haar werkzaamheden uitvoerde. In dergelijke omstandigheden vindt art. 7:661 lid 1 BW toepassing.

Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat zonder een nadere motivering niet valt in te zien dat Van Mossel c.s. onvoldoende concreet onderbouwde stellingen hebben betrokken die kunnen leiden tot toewijzing van hun vorderingen. Van Mossel c.s. wezen in dit verband op 9 stellingen die zij hebben aangevoerd om de vorderingen te onderbouwen. Dat werkneemster verklaringen heeft gegeven voor de verwijten die haar worden gemaakt, vormt niet een afdoende motivering voor dit oordeel. Het hof heeft namelijk niet kenbaar onderzocht of deze verklaringen voldoende steekhouden zijn, mede in het licht van hetgeen daartegenover door Van Mossel c.s. is aangevoerd.

Tot slot oordeelt de Hoge Raad dat het hof onterecht de bewijsaanbiedingen van Van Mossel c.s. heeft gepasseerd. Het oordeel dat Van Mossel c.s. niet heeft voldaan aan haar stelplicht kan, mede in het licht van de hiervoor besproken klacht, geen stand houden. Daarnaast is het oordeel van het hof dat de specifieke bewijsaanbiedingen (10 in totaal) niet ter zake dienend zijn zonder nadere motivering onbegrijpelijk. Het hof had Van Mossel c.s., ten slotte, niet mogen uitsluiten van elke nadere bewijslevering op de grond dat zij bepaalde stukken niet in het geding hebben gebracht.

Afdoening

Volgt vernietiging en verwijzing. Dit is conform de conclusie van AG de Bock.

Cassatieblog.nl

Share This