HR 7 juli 2023 ECLI:NL:HR:2023:1063
Het is mogelijk een machtiging te verlenen onder het regime van de vertrouwde omgeving van een betrokkene, dus de instelling waar hij verblijft, indien het verlenen van die machtiging bijdraagt aan een soepele overplaatsing van de betrokkene naar (een instelling met) het andere regime. Dit is echter slechts toelaatbaar indien de machtiging wordt verleend met het oog op een reeds voorziene overgang van betrokkene naar een instelling met het andere regime en voor een daarop toegesneden beperkte duur (een overbruggingsmachtiging).
In deze zaak is aan de Hoge Raad opnieuw een kwestie voorgelegd die verband houdt met zogenoemde multi-problematiek: betrokkene heeft zowel een psychische stoornis als een psychogeriatrische aandoening. Welk wettelijk kader is dan van toepassing?
De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld (zie onder meer CB 2020-96) dat de vraag welk regime van toepassing is, in zo’n geval wordt bepaald door de mate waarin een problematiek op het moment van de te nemen beslissing op de voorgrond staat en de actuele zorgbehoefte van betrokkene bepaalt; daarbij moet ook de continuïteit van de zorg in een vertrouwde omgeving in aanmerking worden genomen.
Betrokkene in deze zaak verbleef in een Wvggz-instelling en stond bovenaan de wachtlijst bij een Wzd-instelling van haar voorkeur. Inmiddels stond niet meer de Wvggz-problematiek op de voorgrond, maar haar psychogeriatrische aandoening. Niettemin had de rechtbank in verband met, kort weergegeven, de continuïteit van de zorg en de verder omstandigheden van het geval een zorgmachtiging verleend. Dat oordeel blijft in cassatie in stand.
De Hoge Raad wijst er onder meer op dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat bij de keuze van het type machtiging de patiënt of cliënt en zijn of haar zorgbehoefte centraal staan, en dat het de wetgever verder voor ogen had gestaan dat de overplaatsing naar een plek die het beste aansluit bij de zorgbehoefte van de betrokkene soepel zou verlopen, ook als dit een plaatsing onder een ander regime betreft. Hij overweegt dan:
3.6 Tegen deze achtergrond moet worden aangenomen dat het belang van continuïteit van zorg in een vertrouwde omgeving kan meebrengen dat voor een betrokkene in een geval als het onderhavige – bij wie sprake is van een verschuiving van voorliggende Wvggz-problematiek naar voorliggende Wzd-problematiek – een machtiging wordt verleend onder het regime van zijn vertrouwde omgeving, dus de instelling waar hij verblijft, indien het verlenen van die machtiging bijdraagt aan een soepele overplaatsing van de betrokkene naar (een instelling met) het andere regime. Dit is echter slechts toelaatbaar indien de machtiging wordt verleend met het oog op een reeds voorziene overgang van betrokkene naar een instelling met het andere regime en voor een daarop toegesneden beperkte duur (een overbruggingsmachtiging).
Volgens de Hoge Raad lieten de stukken in deze zaak geen andere conclusie toe dan dat de zorgmachtiging op grond van de Wvggz is aangevraagd ter overbrugging van de periode tot de verhuizing naar de Wzd-instelling, en om te voorkomen dat betrokkene tijdens die overbruggingsperiode nog zou moeten verhuizen naar een andere Wzd-instelling, hetgeen betrokkene nadeel zou berokkenen. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend, aldus de Hoge Raad, omdat het in het belang van betrokkene is dat de huidige zorg gecontinueerd wordt. Aldus heeft de rechtbank tot uitdrukking gebracht dat, mede gelet op de continuïteit van de noodzakelijke zorg in een vertrouwde omgeving, de actuele zorgbehoefte van betrokkene ten tijde van de beslissing met zich brengt dat de zorgmachtiging dient te worden verleend. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Volgt verwerping van het cassatieberoep.