HR 16 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:919

Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat de burgerlijke rechter in beginsel moet uitgaan van de juistheid van uitspraken van de strafrechter.

Feiten

Verweerder in cassatie is in 2015 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Daarnaast is aan hem een ontnemingsmaatregel opgelegd. Deze ontnemingsmaatregel bleef onbetaald. Daarom heeft het gerechtshof Den Haag in 2020 op vordering van het OM verlof verleend tot het tenuitvoerleggen van lijfsdwang.

Tegen verweerder is lijfsdwang toegepast. Hij heeft een verzoek tot opheffing van de lijfsdwang ingediend bij het hof Den Haag. In de opheffingsprocedure heeft het hof overwogen dat de lijfsdwang van art. 577 (oud) Sv niet meer kon worden toegepast. Het verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang was namelijk toegewezen, nadat de regeling van lijfsdwang per 1 januari 2020 – met de invoering van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) – was komen te vervallen en was vervangen door de regeling van gijzeling. Het hof besloot daarom zijn eerdere verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang te begrijpen als een machtiging tot gijzeling (als bedoeld in art. 6:6:25 Sv).

Het hof overwoog vervolgens dat de strafrechter, anders dan gold voor lijfsdwang, niet de bevoegdheid heeft om de gijzeling op te heffen. Verweerder werd daarom niet-ontvankelijk verklaard. Het hof wees er wel op dat in art. 6:6:25 lid 7 Sv is bepaald dat de gijzeling door de minister van Justitie en Veiligheid kan worden beëindigd. Hierop heeft verweerder zich tot de minister gewend. Deze heeft zijn verzoek om beëindiging afgewezen.

In dit kort geding vordert eiser de Staat te gebieden hem in vrijheid te stellen. Het hof heeft zijn vorderingen toegewezen. Het hof overwoog daartoe dat de gijzeling die verweerder onderging een geldige wettelijke basis miste.

Vóór de invoering van de Wet USB gold immers dat het gerecht dat in laatste feitelijke instantie kennis had genomen van de zaak, bevoegd was om verlof voor tenuitvoerlegging van de lijfsdwang te verlenen. Maar, dat ligt anders voor gijzeling. Tegenwoordig is namelijk het gerecht dat in eerste feitelijke instantie kennis heeft genomen van het strafbare feit bevoegd om te beslissen over het tenuitvoerleggen van gijzeling (art. 6:6:1 Sv). Dat bracht het hof tot het oordeel dat de machtiging tot gijzeling in dit geval slechts had kunnen worden verleend door de rechtbank Rotterdam en niet door het hof Den Haag.

De Hoge Raad

De Staat heeft cassatieberoep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad overweegt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken meebrengt dat de burgerlijke rechter moet uitgaan van juistheid van een uitspraak van de strafrechter. Dit kan anders zijn als zich in de procedure die heeft geleid tot een uitspraak van de strafrechter een schending van de uit art. 6 EVRM voortvloeiende eisen heeft voorgedaan.

Het hof heeft niet vastgesteld dat dat het geval was. Daarom had het uit moeten gaan van de juistheid van de uitspraken van de strafrechter, waarin verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang is verleend en dat verlof vervolgens is verstaan als een machtiging tot toepassing van gijzeling. Het hof heeft in de civiele procedure dan ook ten onrechte onderzocht of de strafrechtelijke uitspraken berusten op een toereikende wettelijke grondslag en of deze zijn gegeven door de daartoe bevoegde rechterlijke instantie.

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof. Dat is in lijn met de lezenswaardige conclusie van A-G Snijders.

De Staat is in cassatie bijgestaan door Gijsbrecht Nieuwland en de auteur.

Cassatieblog.nl

Share This