HR 26 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:673

Een werkgever of werkgeversorganisatie mag in beginsel zelf bepalen of, en zo ja met wie, zij over collectieve arbeidsvoorwaarden wil overleggen. Onder omstandigheden kan de weigering van een werkgever of werkgeversorganisatie om met een vakbond over een cao in onderhandeling te treden echter wel onrechtmatig zijn. Is dat het geval, dan kan dat grond zijn om de werkgever of de werkgeversorganisatie te gebieden alsnog met die vakbond in onderhandeling te treden over een cao.

Achtergrond

Centraal staat in deze procedure een verzoek van FNV om met TUI te onderhandelen over een cao voor het cabinepersoneel van TUI. TUI heeft dit geweigerd, onder meer omdat zij met haar ondernemingsraad (hierna: “OR”) onderhandelde over primaire arbeidsvoorwaarden. Zij had daartoe op de voet van art. 32 lid 2 WOR de bevoegdheden van de OR uitgebreid met een instemmingsrecht ten aanzien van primaire arbeidsvoorwaarden.

Hierop heeft FNV zich tot de rechter gewend en gevorderd dat aan TUI de verplichting wordt opgelegd met FNV cao-onderhandelingen te voeren. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen. Het hof heeft deze uitspraak vernietigd, de vordering van FNV toegewezen en TUI veroordeeld om FNV als onderhandelingspartner te erkennen. TUI is van deze uitspraak in cassatie gegaan.

In beginsel geen onderhandelingsplicht

De Hoge Raad stelt voorop dat zowel werkgevers en hun organisaties als werknemers en hun organisaties niet verplicht zijn om met elkaar te onderhandelen over collectieve arbeidsvoorwaarden. Zij mogen in beginsel zelf bepalen of, en zo ja met wie, zij over collectieve arbeidsvoorwaarden willen overleggen.

Weigering te onderhandelen kan (echter) onrechtmatig zijn – en dan?

Deze vrijheid is echter niet onbegrensd. Het hof wees in dit kader op het AbvaKabo-arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2007. In de zaak die heeft geleid tot dat arrest vorderde AbvaKabo te worden toegelaten tot het overleg tussen de werkgeversvereniging en een andere vakvereniging. Uitgangspunt in die zaak was dat een vakbond die een groot aantal werknemers in de branche vertegenwoordigt en representatiever is dan andere vakbonden, in beginsel recht heeft op toelating tot cao-onderhandelingen die met die andere vakbonden worden gevoerd. Dit uitgangspunt geldt, zo overwoog de Hoge Raad toen voorts, echter niet in gelijke mate indien het gaat om toelating van een representatieve vakbond tot overleg over de aanpassing van een reeds bestaande cao waarbij die vakbond geen partij is. De vraag of de niet-toelating tot dergelijk overleg onrechtmatig is jegens die vakbond moet worden beantwoord aan de hand van een beoordeling van de verdere omstandigheden van het geval en de afweging van de belangen over en weer, aldus de Hoge Raad.

Het onderhavige geval verschilt van het geval dat heeft geleid tot het AbvaKabo-arrest. Het wordt erdoor gekenmerkt dat TUI geen partij is bij een cao en geen cao-onderhandelingen voert met andere vakbonden, maar onderhandelt over primaire arbeidsvoorwaarden met haar OR. Verder strekt de door het hof toegewezen vordering van FNV niet ertoe dat FNV kan deelnemen aan het lopende overleg tussen TUI en de OR, maar dat tussen TUI en FNV cao-onderhandelingen zullen worden gevoerd. Dat neemt volgens de Hoge Raad echter niet weg dat ook in een geval als het onderhavige – “gelet op de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt, mede in het licht van het in diverse verdragen gewaarborgde recht op collectief onderhandelen” – de weigering van een werkgever om met een vakbond in onderhandeling te treden, onrechtmatig kan zijn. A-G de Bock ging in § 7 van haar conclusie uitvoerig in op de ILO-verdragen, het Europees Sociaal Handvest, het EVRM en het EU Handvest van grondrechten. De Hoge Raad lijkt hieraan te refereren.

Als een weigering om met een vakbond in onderhandeling te treden over een cao jegens die vakbond onrechtmatig is, dan kan dat grond zijn om de werkgever of de werkgeversorganisatie te gebieden alsnog met die vakbond in onderhandeling te treden over een cao. Kortom: hoewel er in beginsel geen onderhandelingsplicht geldt, kan de werkgever of de werkgeversorganisatie onder omstandigheden (de facto) toch verplicht zijn met een vakbond in onderhandeling te treden.

Omstandighedencatalogus

De vraag of, kort gezegd, sprake is van onrechtmatig handelen – en de werkgever of werkgeversorganisatie dus (toch wel) gehouden is met de betreffende vakbond in onderhandeling te treden – moet worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen over en weer, in aanmerking genomen alle omstandigheden van het geval. De Hoge Raad geeft een aantal omstandigheden die de rechter onder meer in aanmerking kan nemen bij deze belangenafweging:

– de representativiteit van de vakbond;
– de belangen die de vakbond nastreeft;
– de deskundigheid en de ervaring van de vakbond met onderhandelingen in de betrokken branche;
– het belang dat onderhandelingen over primaire arbeidsvoorwaarden in het voorliggende geval worden gevoerd door onderhandelaars die onafhankelijk zijn ten opzichte van de werkgever;
– het draagvlak bij de werknemers voor de bestaande wijze waarop wordt onderhandeld over primaire arbeidsvoorwaarden en de aan die wijze verbonden waarborgen voor werknemers;
– de omstandigheid dat bestaande of te voeren onderhandelingen zijn gericht op hetzij een cao, hetzij een andersoortige collectieve regeling over arbeidsvoorwaarden;
– de bezwaarlijkheid van een collectieve actie in het voorliggende geval;
– het gewicht van de bezwaren die de werkgever of de werkgeversorganisatie ten grondslag legt aan de weigering om et de vakbond in onderhandeling te treden.

Het ligt, zo vervolgt de Hoge Raad, op de weg van de vakbond die in onderhandeling wil treden om te stellen welke omstandigheden in een concreet geval meebrengen dat de weigering van de werkgever of de werkgeversorganisatie hierover met haar in onderhandeling te treden, onrechtmatig is.

Uitspraak van het hof blijft in stand

Terug naar de onderhavige zaak. Het hof heeft overwogen dat het TUI in beginsel niet vrij staat om te weigeren met FNV te onderhandelen en het overleg met de OR te handhaven indien FNV (voldoende) representatief is. Dat uitgangspunt geldt hier echter niet, omdat geen sprake is van lopende cao-onderhandelingen (zie hiervóór). Toch kan het oordeel van het hof in stand blijven. Want, zo overweegt de Hoge Raad, het hof heeft dit uitgangspunt uiteindelijk niet toegepast. Het heeft in het kader van de onrechtmatigheidstoetsing een belangenafweging gemaakt waarbij het alle relevante omstandigheden van het geval heeft betrokken. De beslissing van het hof wordt zelfstandig gedragen door de uitkomst van die omstandigheden. Het oordeel van het hof geeft dus geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting; het kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet verder wordt getoetst, aldus de Hoge Raad.

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, overeenkomstig de conclusie van A-G de Bock.

Cassatieblog.nl

Share This