HR 21 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:924
De mededeling onderaan de tussenbeschikking heeft verzoekster redelijkerwijs zo kunnen opvatten dat de rechtbank tussentijds hoger beroep heeft opengesteld. De rechtszekerheid eist dan dat ervan moet worden uitgegaan dat de rechtbank verlof heeft gegeven voor tussentijds hoger beroep. Het hof heeft verzoekster daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Achtergrond
Art. 358 lid 4 Rv bepaalt dat hoger beroep van tussenbeschikkingen slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking kan worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Dat regime geldt overigens voor hoger beroep en cassatieberoep tegen tussenuitspraken in het algemeen (in vorderingsprocedures voor zover bij die tussenuitspraak geen voorlopige voorziening wordt toegestaan of geweigerd).
In deze familiezaak had de rechtbank een tussenbeschikking gegeven. Onderaan die beschikking staat een tekstblok met de mededeling dat tegen deze beschikking hoger beroep kan worden ingesteld. Daarbij staat ook wie en onder welke voorwaarden dat kunnen. Verzoekster heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Het hof verklaarde haar niet-ontvankelijk. Volgens hem is uitdrukkelijke toestemming vereist, en “de algemene en ongemotiveerde mededeling op de laatste pagina van de beschikking kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als een dergelijke beslissing”; hierbij verwees het hof naar HR 27 september 2002. Daarbij nam het hof in aanmerking dat (i) de mededeling op een pagina na de pagina met de ondertekening staat, (ii) de mededeling een ander lettertype heeft, (iii) niet blijkt dat ter zitting de mogelijkheid van tussentijds hoger beroep is besproken en (iv) in het lichaam van de beschikking niets is overwogen over tussentijds hoger beroep. Gelet hierop zag het hof de mededeling niet als bepaling van de beslissende rechters, maar als een ‘abusievelijk geplaatste standaard tekst’.
De Hoge Raad
De moeder stelt cassatieberoep in en klaagt over de niet-ontvankelijkverklaring. De klacht slaagt. Volgens de Hoge Raad heeft de moeder de mededeling “redelijkerwijs zo kunnen opvatten dat de rechtbank heeft bepaald dat van de tussenbeschikking tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld zoals bedoeld in art. 358 lid 4 Rv.” De situatie in deze zaak verschilt volgens de Hoge Raad van die in de beschikking die het hof aanhaalde. In dit geval kan namelijk niet uit de inhoud van de mededeling worden afgeleid dat deze niet berust op een beslissing van de rechter. De feiten en omstandigheden die het hof daarbij heeft genoemd maken dit niet anders. “De rechtszekerheid eist dan dat ervan moet worden uitgegaan dat de rechtbank verlof voor tussentijds hoger beroep heeft gegeven”, waarbij de Hoge Raad verwijst naar HR 28 januari 2022 (zie CB 2022-17).
Afdoening
De Hoge Raad vernietigt en verwijst, conform de conclusie van A-G Wesseling-van Gent.