HR 16 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:758

De bewindvoerder in een meerderjarigenbewind geldt als wettelijk vertegenwoordiger in de zin van art. 4:193 lid 1 BW. Die bepaling bevat regels over de aanvaarding en verwerping van nalatenschappen. Art. 1:441 BW geeft daarvoor deels andere regels. De Hoge Raad legt uit hoe deze regels zich tot elkaar verhouden. De bewindvoerder moet op grond van art. 4:193 lid 1 BW binnen drie maanden de in dat artikellid bedoelde verklaring omtrent de nalatenschap afleggen. Op grond van art. 1:441 lid 5 BW kan hij de nalatenschap met instemming van de rechthebbende ook zuiver aanvaarden. De bewindvoerder is, na machtiging door de kantonrechter, met uitsluiting van de rechthebbende bevoegd tot verwerping van de nalatenschap. Legt de bewindvoerder niet binnen de termijn van drie maanden een verklaring af, dan geldt de nalatenschap als beneficiair aanvaard.

Prejudiciële vragen

De rechter heeft over alle goederen die toebehoren aan de rechthebbende op grond van art. 1:431 BW een bewind ingesteld met benoeming van een bewindvoerder. Op enig moment overlijdt de zus van rechthebbende. De rechthebbende is haar erfgenaam.

De bewindvoerder verzoekt de rechter hem te machtigen om de nalatenschap namens rechthebbende te verwerpen. Kan hij zo’n verzoek doen? In art. 4:193 lid 1 BW staat namelijk dat ‘een wettelijk vertegenwoordiger van een erfgenaam’ voor verwerping van een nalatenschap een machtiging van de kantonrechter behoeft. Maar is de bewindvoerder een ‘wettelijk vertegenwoordiger’ als bedoeld in deze bepaling? En zo ja, gelden dan alle regels van art. 4:193 BW ook voor de bewindvoerder? Het hof stelt hierover prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.

De bewindvoerder in een meerderjarigenbewind is een wettelijk vertegenwoordiger

De Hoge Raad bevestigt, zoals voorgesteld door A-G Lindenbergh in zijn conclusie, dat de bewindvoerder behoort tot de kring van personen die als wettelijk vertegenwoordiger in de zin van art. 4:193 lid 1 BW gelden. De Hoge Raad bespreekt dat deze vraag niet met zoveel woorden aan de orde is geweest in de totstandkomingsgeschiedenis van Boek 4 BW. Daarin is wel vermeld dat personen met een soortgelijke taak, zoals de voogd van een minderjarige, de curator van een onder curatele gestelde, de faillissementscurator en de bewindvoerder die is aangesteld om voor een afwezige het bewind over diens goederen te voeren (art. 1:409-411 BW) als wettelijk vertegenwoordiger worden gezien. Ook is daarin vermeld dat de bewindvoerder in de zin van titel 3.6 BW als wettelijk vertegenwoordiger geldt. Die titel is niet ingevoerd, maar heeft wel model gestaan voor een deel van de regeling van het meerderjarigenbewind. Op grond van dit alles concludeert de Hoge Raad dat ook de bewindvoerder in een meerderjarigenbewind als wettelijk vertegenwoordiger moet worden gezien, tenzij de nalatenschap goederen betreft die niet onder het bewind zouden vallen. In punt 4.7 van zijn conclusie legt A-G Lindenbergh uit wanneer van dat laatste sprake kan zijn.

Verhouding tussen 4:193 en 1:441 BW

Daarmee komt de Hoge Raad toe aan een tweede vraag: moet ook de bewindvoerder in een meerderjarigenbewind zich houden aan de bijzondere regels voor verwerping of beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap in art. 4:193 BW? Dat is niet zonder meer duidelijk. In de regeling over het meerderjarigenbewind (art. 1:441 lid 5 BW) staan namelijk ook regels over de aanvaarding van nalatenschappen die deels anders zijn. Zo blijkt uit art.1:441 lid 5 BW dat de bewindvoerder een nalatenschap met toestemming van de rechthebbende zuiver kan aanvaarden, terwijl de wettelijk vertegenwoordiger volgens art. 4:193 BW een nalatenschap alleen beneficiair (oftewel: onder voorrecht van boedelbeschrijving) kan aanvaarden. Daarnaast behoeft de wettelijk vertegenwoordiger een rechterlijke machtiging voor verwerping van de nalatenschap, terwijl art. 1:441 BW die eis niet stelt voor de bewindvoerder. Hoe verhouden deze regelingen zich tot elkaar?

De Hoge Raad komt op grond van de wetsgeschiedenis van art. 1:441 BW tot de conclusie dat daarin geen aanwijzingen staan dat die bepaling een bijzondere regeling (lex specialis) is die daarom voorrang zou hebben op de regeling van art. 4:193 lid 1 BW. De Hoge Raad legt uit hoe de regels in onderlinge samenhang moeten worden begrepen:

  • De bewindvoerder is met uitsluiting van de rechthebbende bevoegd tot aanvaarding van een aan de rechthebbende opgekomen nalatenschap, waarbij hij op grond van art. 4:193 lid 1 BW voor beneficiaire aanvaarding geen toestemming van de rechthebbende of machtiging van de kantonrechter behoeft.
  • De regel van art. 1:441 lid 5 BW dat de bewindvoerder een nalatenschap met toestemming van de (daartoe wilsbekwame) rechthebbende zuiver kan aanvaarden, moet worden gezien als een verbijzondering van de regel van art. 4:193 lid 1 BW, en geldt dus in aanvulling op dat artikellid.
  • Uitsluitend de bewindvoerder is bevoegd tot het verwerpen van een nalatenschap. Daarvoor heeft hij een machtiging van de kantonrechter nodig.

De Hoge Raad volgt hiermee de conclusie van A-G Lindenbergh, op één punt na. De A-G gaat ervan uit dat de rechthebbende op grond van art. 4:138 lid 2 BW bevoegd zou zijn een nalatenschap te verwerpen, en gaat in op de vraag wat rechtens is als de rechthebbende het op dit punt oneens is met zijn bewindvoerder (punt 5.14 e.v. van de conclusie). De Hoge Raad oordeelt dat het verwerpen van een nalatenschap geen beschikkingshandeling is als bedoeld in art. 1:438 lid 2 BW, zodat de rechthebbende hiertoe niet bevoegd is.

Termijnen

Tot slot gaat de Hoge Raad in op de betekenis van de termijn van art. 4:193 lid 1 BW voor het meerderjarigenbewind. De Hoge Raad oordeelt dat ook de bewindvoerder zich aan die termijn moet houden. Hij zal dus binnen drie maanden vanaf het tijdstip waarop de nalatenschap aan de erfgenaam toekomt een verklaring van verwerping, van beneficiaire aanvaarding of zuivere aanvaarding moeten afleggen. Doet hij dat niet, dan geldt de nalatenschap als door de rechthebbende beneficiair aanvaard. Wel kan de bewindvoerder bij de kantonrechter om verlenging van de termijn vragen (art. 4:192 lid 2 BW).

Share This

Cassatieblog.nl