Per 1 januari 2012 kunnen beschikkingen van gerechtshoven in kinderontvoeringszaken door partijen niet meer ter toetsing aan de Hoge Raad worden voorgelegd. Een uitzondering vormen beschikkingen waarin het gerechtshof voor 1 januari 2012 een eindbeslissing heeft gegeven.
Dit is het gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 10 november 2011 (Stb. 2011, 530) tot wijziging van (onder meer) de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (Stb. 1990, 202). In die Uitvoeringswet is per 1 januari 2012 aan art. 13 een achtste lid toegevoegd. In dat achtste lid is bepaald dat tegen de beschikking van het gerechtshof geen gewoon rechtsmiddel openstaat. Dat betekent (onder meer) dat dergelijke beschikkingen nog slechts aan de Hoge Raad kunnen worden voorgelegd door de procureur-generaal bij de Hoge Raad “in het belang der wet” (art. 78 lid 1 en art. 111 lid 2 onder c Wet RO). Wordt op vordering van de procureur-generaal een beschikking vernietigd, dan brengt dat overigens geen nadeel toe aan rechten die door partijen zijn verkregen (art. 78 lid 6 Wet RO). Een voorbeeld van een cassatieberoep in belang der wet in een kinderontvoeringszaak is onlangs hier op dit blog besproken.
Het overgangsrecht is geregeld in art. III van de wet van 10 november 2011. Het nieuwe art. 13 lid 8 van de Uitvoeringswet is niet van toepassing op procedures waarin het gerechtshof voor 1 januari 2012 een eindbeslissing heeft gegeven. In die zaken kunnen partijen hun zaak dus nog aan de Hoge Raad voorleggen.