HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1522 (Al Rafidain Bank/Solvochem-Holland)
Uit de acceptatie van de getrokken wissels kon het hof afleiden dat de bank deze in overeenstemming achtte met de voorwaarden van het documentairkrediet en de verschuldigdheid van de bedragen onder het accreditief heeft erkend. Het oordeel van het hof dat in de verhouding tussen een bank en een begunstigde uit hoofde van documentair accreditief de openende bank geldt als de partij die de kenmerkende prestatie verricht, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. ECLI:NL:HR:2012:BV1523). Over de juistheid van toepassing van het Iraaks verjaringsrecht kan in cassatie niet worden geklaagd.
Deze zaak vertoont sterke gelijkenis met het eveneens op Cassatieblog besproken arrest van HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1523. Stond Solvochem in die zaak tegenover Rasheed Bank, in deze zaak strijdt zij tegen de eveneens Iraakse Al Rafidain Bank. Deze bank had vier Letters of Credit (L/C’s) afgegeven, waarvan de aanbiedingsbrieven bepaalden dat de vereiste documenten vergezeld moesten gaan van een door Solvochem aan eigen order op Rafidain Bank getrokken wissel. Ter zake van drie van de vier L/C’s (de vierde speelt in cassatie geen rol meer) heeft Solvochem de vereiste wissels getrokken en deze zijn ook door Radifain Bank geaccepteerd. Solvochem maakt vervolgens echter tevergeefs aanspraak op betaling onder de L/C’s.
Karakter Letters of Credit
Ook in deze procedure ligt de vraag voor hoe de L/C’s moeten worden gekwalificeerd en welke betekenis toekomt aan de getrokken wissels: vormen zij slechts een bewijs van verschuldigdheid of juist de grondslag voor de betalingsverplichting van de bank? Die vraag is van belang ter bepaling van het toepasselijke recht, want net als Rasheed Bank (LJN BV1523) beroept ook Rafidain Bank zich op het Geneefs Wisselverdrag. Het hof komt echter tot de conclusie dat dit verdrag toepassing mist. Weliswaar moet de wissel worden overgelegd om aanspraak te kunnen maken op nakoming van de op de bank rustende betalingsverplichting uit hoofde van de L/C, maar het is die L/C die de grondslag van die betalingsverplichting vormt. De Hoge Raad laat dit oordeel, dat gebaseerd is op een aan het hof voorbehouden uitleg van de L/C’s in stand:
“3.5.2 (…) Naar zijn kennelijke oordeel behelzen de L/C’s geen acceptatieaccreditieven uit hoofde waarvan, na acceptatie van de overgelegde wissels, een wisselrechtelijke rechtsbetrekking tussen partijen ontstaat, maar dient overlegging van de wissels slechts ertoe om aanspraak te kunnen maken op nakoming door Rafidain Bank van haar betalingsverplichting uit hoofde van de L/C’s. Die uitleg geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is gelet op de gedingstukken niet onbegrijpelijk.”
Toepasselijkheid Iraaks verjaringsrecht
Met toepassing van art. 4 lid 2 EVO, dat een vermoeden behelst dat een overeenkomst het nauwst verbonden is met het land van vestiging van de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, concludeert het hof vervolgens tot toepasselijkheid van het Irakese recht. Ook hier oordeelt het hof dat de kenmerkende prestatie wordt verricht door de openstellende bank. Op dezelfde gronden als in de zaak tegen Rasheed Bank, houdt dit oordeel in cassatie stand.
Bij de beoordeling naar Irakees recht heeft het hof de algemene verjaringstermijn van vijftien jaar (art. 429 van de Iraakse Civil Code) tot uitgangspunt genomen. Het beroep op een specifieke, kortere verjaringstermijn uit de Iraakse Commercial Code wordt verworpen, omdat die stelling onvoldoende gemotiveerd is. Zo heeft de bank geen daartoe strekkende wetsbepaling in het geding gebracht en is ook anderszins niet gebleken onder welke voorwaarden zo’n kortere verjaringstermijn geldt, noch wat de duur zou zijn van die termijn. Het hof komt op basis daarvan tot de conclusie dat de vorderingen niet verjaard zijn. De tegen dit oordeel gerichte klachten stranden op art. 79 lid 1, aanhef en onder b RO. Daaruit volgt dat over de juistheid van het oordeel dat de algemene verjaringstermijn van vijftien jaar van toepassing is, in cassatie niet (anders dan met een motiveringsklacht) kan worden opgekomen.
Acceptatie van getrokken wissels
De bank had ook nog klachten gericht tegen het oordeel dat uit het feit dat zij de getrokken wissels had geaccepteerd, niet anders kan worden afgeleid dan dat zij de verschuldigdheid van de daarop gestelde bedragen onder de L/C’s heeft erkend en dat het er daarom voor moet worden gehouden dat Solvochem de onder de L/C’s voorgeschreven documenten tijdig en volledig heeft gepresenteerd. De Hoge Raad laat ook dit oordeel in stand:
“3.4.3. (…) Nu art. 15 UCP 400 bepaalt dat banken ‘must examine all documents with reasonable care to ascertain that they appear on their face to be in accordance with the terms and conditions of the credit’, ligt in het oordeel van het hof dat Rafidain Bank de op haar getrokken wissels heeft geaccepteerd, besloten dat Rafidain Bank de door Solvochem overgelegde wissels in overeenstemming heeft bevonden met de onder het documentair krediet gestelde voorwaarden. Dat oordeel is niet onjuist of onbegrijpelijk.”