HR 4 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4812 (X/gemeente ’s-Gravenhage)
Een aanschrijving aan een vereniging van eigenaars (VvE) tot het treffen van voorzieningen aan gemeenschappelijke gedeelten is tevens aan te merken als een aanschrijving aan de, op grond van art. 5:126 lid 2 BW door die vereniging vertegenwoordigde, eigenaars tezamen. Dat brengt mee dat niet alleen de VvE maar ook de appartementseigenaar als overtreder moet worden aangemerkt en dat de kosten in de zin van art. 5:26 lid 1 (oud) Awb ook van hem bij dwangbevel kunnen worden ingevorderd.
Eiser tot cassatie was eigenaar van een appartement in Den Haag, dat deel uitmaakt van een appartementencomplex. Hij was uit dien hoofde lid van de VvE. In 2000 heeft de gemeente eiser onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om voor een bepaalde datum een aantal voorzieningen te treffen aan zijn appartement. Op dezelfde datum is ook de VvE onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om een aantal voorzieningen te treffen aan (onder meer) de gemeenschappelijke gedeelten van het complex. Deze aanschrijving heeft de gemeente gericht aan de VvE, p/a de (enige) andere appartementseigenaar en eiser.
De VvE noch eiser heeft aan deze aanschrijvingen gevolg gegeven, waarna de gemeente de werkzaamheden aan het complex zelf heeft laten uitvoeren. De rekeningen bleven onbetaald. De gemeente heeft daarom in 2006 aan eiser een dwangbevel laten betekenen. Daarin waren de kosten van bestuursdwang aan eisers appartement opgenomen en het deel van de kosten dat betrekking had op de gemeenschappelijke gedeelten, waarvoor eiser (op grond van art. 5:113 lid 5 BW) aansprakelijk kon worden gehouden. Tegen dit dwangbevel is eiser in verzet gekomen. De rechtbank heeft dit verzet gegrond verklaard voor zover het dwangbevel zag op de kosten ten behoeve van de gemeenschappelijke gedeelten. Volgens de rechtbank bood de aanschrijving in zoverre geen grondslag voor het dwangbevel, omdat de aanschrijving was gericht aan de VvE en niet aan eiser (en in de visie van de rechtbank daarom alleen de VvE als overtreder kon worden aangemerkt). Het hof daarentegen heeft het verzet geheel ongegrond verklaard, daarbij verwijzend naar de hoofdelijke verbondenheid van de gezamenlijke appartementseigenaars (art. 5:113 lid 5 BW).
Die enkele hoofdelijke verbondenheid acht de Hoge Raad echter onvoldoende grondslag voor kostenverhaal bij dwangbevel. Het cassatiemiddel is in zoverre gegrond. Kosten in de zin van art. 5:26 (oud) Awb kunnen slechts van de overtreder bij dwangbevel worden ingevorderd. Maar verder dan dit komt eiser niet. Anders dan hof en rechtbank merkt de Hoge Raad eiser (wel) als overtreder aan. In een geval als dit is dat degene die in strijd met art. 21 lid 1 (oud) Woningwet niet voldoet aan een tot hem gerichte aanschrijving. Zoals de gemeente al bij het hof terecht had aangevoerd, is een aanschrijving aan een vereniging van eigenaars tot het treffen van voorzieningen aan gemeenschappelijke gedeelten tevens aan te merken als een aanschrijving aan de, op grond van art. 5:126 lid 2 BW door die vereniging vertegenwoordigde, eigenaars tezamen. Dat brengt mee dat niet alleen de VvE maar ook eiser als overtreder moet worden aangemerkt en dat de kosten in de zin van art. 5:26 lid 1 (oud) Awb ook van hem bij dwangbevel kunnen worden ingevorderd. Het oordeel van het hof dat 3/7 deel van de aannemingskosten en de overige kosten die samenhangen met de werkzaamheden aan de gemeenschappelijke gedeelten bij dwangbevel van eiser kan worden ingevorderd, is dus juist.
Met deze uitspraak maakt de Hoge Raad een einde aan de onduidelijkheid die was ontstaan over de mogelijkheid om ook van een individuele appartementseigenaar de kosten van bestuursdwang bij dwangbevel in te vorderen, voor zover deze kosten betrekking hebben op de gemeenschappelijke gedeelten van een appartementencomplex en hij daarvoor aansprakelijk is. De rechtbanken waren hierover verdeeld; het hof Den Haag had in twee opeenvolgende arresten echter beslist dat dit verhaal bij dwangbevel mogelijk was (vergelijk onderdeel 2.4 van de conclusie van de advocaat-generaal). Iedereen krijgt een beetje gelijk: het hof, dat het mogelijk is, en enkele rechtbanken, dat de onderbouwing van het oordeel van het hof niet toereikend was. De Hoge Raad volgt met deze uitspraak een door de gemeente gesuggereerde beoordeling, die ook in de literatuur wel wordt voorgestaan, vergelijk Asser/Mijnssen, Van Velten & Bartels 5* 2008, nr. 554. Voor de gemeente is vooral van belang dat de meest eenvoudige handelwijze juridisch door de beugel kan. Hoewel art. 5:26 (oud) Awb inmiddels is vervallen, is deze uitspraak ook relevant voor de per 1 juli 2009 gewijzigde regeling van kostenverhaal in de Awb (vergelijk art. 5:25, 5:10 en 5:2 Awb).
De gemeente is in cassatie bijgestaan door Hans van Wijk en de auteur, en in feitelijke instantie door de advocaat van de gemeente, mr. drs. J.C.W. de Sauvage Nolting.