HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3741 (Dongray/Gécamines)
(1) Een partij die in eerste aanleg en in hoger beroep verstek heeft laten gaan, kan tegen het verstekarrest van het hof verzet instellen. Het staat haar daarbij vrij om in incidenteel hoger beroep grieven te richten tegen het verstekvonnis van de rechtbank.
(2) Met de regeling van art. 767 Rv is niet beoogd de schuldeiser in Nederland een bevoegde rechter te verschaffen opdat hij de beslissing die hij langs deze weg heeft verkregen, ten uitvoer kan leggen op buiten Nederland gelegen vermogensbestanddelen van de schuldenaar. Het oordeel van het hof dat Dongray misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheidsgrond van art. 767 Rv, nu zij wist dat van de vordering van ruim € 5,6 miljoen waarvoor zij beslag had gelegd maximaal € 100 op vermogensbestanddelen in Nederland zou kunnen worden verhaald, geeft daarom geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Feiten
Dongray heeft – voor een vordering van ruim € 5,6 miljoen – conservatoir beslag gelegd ten laste van Gécamines. Het betreft hier een zogeheten vreemdelingenbeslag op de voet van art. 765 Rv. Een dergelijk beslag kan worden gelegd als de schuldenaar geen bekende woonplaats in Nederland heeft (ook de schuldeiser hoeft overigens geen woonplaats in Nederland te hebben), maar wel vermogensbestanddelen in Nederland heeft. Art. 767 Rv bepaalt daarbij dat de “eis in de hoofdzaak” – die de schuldeiser volgens art. 700 lid 3 Rv binnen een bepaalde termijn moet instellen op straffe van verval van het conservatoire beslag – bij de Nederlandse rechter kan worden ingesteld, indien de schuldeiser niet beschikt over een andere weg om in Nederland een executoriale titel tegen de schuldenaar te verkrijgen.
Procedure bij rechtbank en hof
Dongray heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, en haar vordering tot betaling van ruim € 5,6 miljoen (plus een contractuele vertragingsrente van 15,5%) ingesteld bij de rechtbank Amsterdam. Nadat Gécamines in deze procedure verstek had laten gaan, wees de rechtbank bij verstek de hoofdvordering toe, maar de vertragingsrente af. Dongray heeft tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Ook in hoger beroep is Gécamines niet verschenen. Bij verstekarrest heeft het hof de vertragingsrente alsnog toegewezen, en in zoverre het verstekvonnis van de rechtbank vernietigd.
Daarop heeft Gécamines verzet ingesteld tegen het verstekarrest van het hof (art. 143 jo. art. 353 Rv). Bij haar verzetdagvaarding heeft Gécamines ook een incidentele grief gericht tegen het (verstek)vonnis van de rechtbank. Deze grief hield in dat de rechtbank zich ten onrechte bevoegd had verklaard, omdat Dongray volgens Gécamines misbruik van bevoegdheid had gemaakt om via art. 765/767 Rv rechtsmacht van de Nederlandse rechter te creëren. Het hof heeft deze grief gegrond bevonden, en geoordeeld dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om van de vordering van Dongray in de hoofdzaak kennis te nemen.
Aanvoeren incidentele grieven in verzet in hoger beroep
In cassatie stelt Dongray in de eerste plaats een procesrechtelijke vraag aan de orde. Zij betoogt dat vanaf het moment dat Dongray hoger beroep instelde tegen het verstekvonnis van de rechtbank, op grond van art. 335 lid 1 Rv de mogelijkheid van verzet van Gécamines tegen dat verstekvonnis was komen te vervallen; zij zou dat verzet dan ook niet meer op ‘indirecte’ wijze mogen doen door in het verzet in hoger beroep nog incidentele grieven te richten tegen het vonnis van de rechtbank. Voor deze gedachtegang is enige – zij het voorzichtige – steun in de literatuur te vinden , maar de Hoge Raad oordeelt anders:
“Het rechtsmiddel van verzet heeft als strekking dat het geding waarin verstek was verleend, wordt heropend en op tegenspraak in dezelfde instantie wordt voortgezet (art. 147 lid 1 Rv). Nu de art. 143 e.v. Rv van overeenkomstige toepassing zijn op de procedure in hoger beroep, is in het onderhavige geval de appelinstantie heropend met het door Gécamines ingestelde verzet tegen het verstekarrest en heeft de verzetdagvaarding te gelden als de memorie van antwoord van Gécamines (art. 147 in verbinding met art. 353 lid 1 Rv). Anders dan het onderdeel betoogt, stond het Gécamines vrij om daarbij in incidenteel hoger beroep grieven te richten tegen onderdelen van het verstekvonnis die niet werden bestreken door de grieven van Dongray.”
Misbruik van bevoegdheid ex art. 767 Rv?
Ook de klacht van Dongray dat het hof ten onrechte heeft geconcludeerd tot misbruik van de bevoegdheid om de vordering in hoofdzaak tegen Gécamines voor de Nederlandse rechter in te stellen, heeft geen succes. De Hoge Raad stelt voorop dat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in deze zaak uitsluitend kan worden gebaseerd op art. 767 Rv. Deze bepaling heeft volgens de Hoge Raad tot doel:
“rechtsmacht te scheppen voor de Nederlandse rechter in zaken waarin anders geen bevoegde rechter in Nederland zou zijn aangewezen, terwijl in Nederland voor de schuldeiser wel verhaalsmogelijkheden bestaan. Met de regeling vanart. 767 Rv is niet beoogd de schuldeiser in Nederland een bevoegde rechter te verschaffen opdat hij de beslissing die hij langs deze weg heeft verkregen, ten uitvoer kan leggen op buiten Nederland gelegen vermogensbestanddelen van de schuldenaar (vgl. Parl. Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6, p. 340-342)).”
Gelet op deze ratio van art. 767 Rv, geeft het oordeel van het hof volgens de Hoge Raad niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft namelijk vastgesteld dat de beslagen die Dongray ten laste van Gécamines in Nederland had gelegd onder twee banken geen doel hadden getroffen, en dat verder beslag was gelegd op een vordering van Gécamines op NSS. De hoogte van deze vordering bedraagt maximaal € 100. Het hof heeft verder overwogen dat Dongray ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding in de hoofdzaak van dit alles op de hoogte was, en het beslag onder NSS door Dongray dan ook niet is gelegd en vervolgd met het oog op het benutten van in Nederland bestaande verhaalsmogelijkheden. Tegen deze achtergrond heeft het hof kunnen oordelen dat Dongray misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheidsgrond van art. 767 Rv, aldus de Hoge Raad.
A-G Vlas kwam in zijn conclusie tot hetzelfde oordeel, en wees er daarbij ook nog op dat de bevoegdheidsgrond van art. 767 Rv (het “forum arresti”) in het i.p.r. wordt gezien als een exorbitant forum. Gelet daarop mag de reikwijdte van art. 767 Rv volgens de A-G “niet worden uitgebreid tot gevallen waarvoor die bepaling niet is bedoeld, te weten gevallen waarin het forum arresti niet wordt gebruikt voor het benutten van reële verhaalsmogelijkheden in Nederland maar voor het verkrijgen van een beslissing van de Nederlandse rechter met het oog op het benutten van executiemogelijkheden in het buitenland”.