Rechtbank Gelderland 20 november 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:4690
De rechtbank Gelderland heeft aan de Hoge Raad de prejudiciële vraag voorgelegd of art. 6:96 lid 6 BW aldus moet worden uitgelegd dat na de daarin vermelde aanmaning van de debiteur-consument om binnen veertien dagen alsnog te betalen, vergoeding van buitengerechtelijke kosten is verschuldigd, ook zonder dat de crediteur na het verzenden van die (veertiendagen)brief nog een nadere incassohandeling verricht.
Buitengerechtelijke incassokosten
Art. 6:96 lid 2 onder c BW bepaalt dat als vermogensschade ook de redelijke kosten ter voldoening buiten rechte voor vergoeding in aanmerking komen. Deze buitengerechtelijke incassokosten zijn, op de voet van art. 6:96 lid 5 BW, nader geregeld in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Art. 6:96 lid 5 BW bepaalt verder dat niet ten nadele van de consument van dit besluit kan worden afgeweken. Op grond van art. 6:96 lid 6 BW zijn deze buitengerechtelijke incassokosten door een consument eerst verschuldigd na de – wat in de praktijk ook wel wordt genoemd –‘veertiendagenbrief’: de brief waarbij de schuldenaar na het intreden van het verzuim wordt aangemaand om binnen een termijn van veertien dagen tot betaling over te gaan.
Verdeeldheid in de rechtspraktijk
In de rechtspraktijk bestaat discussie over de vraag of de consument reeds vanwege de enkele veertiendagenbrief incassokosten verschuldigd is, of dat na deze brief nadere incassomaatregelen vereist zijn alvorens een aanspraak op deze incassokosten ontstaat.
Onder verwijzing naar het parlementaire debat (waaronder een opmerking van de Minister van Justitie en Veiligheid (Handelingen TK 2010-2011, 72-17-40) en Kamerstukken II, 2009-201-, 32 418, nr. 3, p. 1 ev.) hanteerde de Rechtbank Arnhem de lijn dat de veertiendagenbrief op zichzelf onvoldoende is om aanspraak te kunnen maken op buitengerechtelijke incassokosten. Deze lijn is kenbaar gemaakt aan de bij Rechtbank Arnhem bekende deurwaarderskantoren en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders. De Rechtbank Oost-Nederland en (thans) Gelderland zijn de Rechtbank Arnhem hierin gevolgd.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft echter in een geval waarin art. 6:96 lid 6 BW van toepassing is, op 17 september 2013 geoordeeld dat voor toewijzing van de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten niet vereist is dat nadere incassohandelingen zijn verricht.
Deze uitspraak staat evenwel haaks op het Rapport BGK-Integraal 2013 dat begin november van dit jaar op rechtspraak.nl gepubliceerd. Dit rapport is vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK) en het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Civiele Secotren van de hoven (LOVC-hoven) en neemt tot uitgangspunt dat na de veertiendagenbrief nog een incassohandeling moet worden verricht, alvorens aanspraak te kunnen maken op incassokosten (zie onderdeel II.6, onder g en onderdeel III.2, par. 2.2.2).
Prejudiciële vraag
In een door Fa-Med aangespannen procedure ziet de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland zich geconfronteerd met de beslissing van het “eigen” hof dat recent oordeelde dat de veertiendagenbrief voldoende is, terwijl de besluiten van de landelijke overleggen in tegengestelde richting wijzen. In het tussenvonnis van 23 oktober 2013 heeft de kantonrechter daarom het voornemen geuit om deze kwestie bij wijze van prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voor te leggen.
Na Fa-Med de gelegenheid te hebben gegeven op dit voornemen te reageren[1], heeft de kantonrechter bij vonnis van 20 november 2013 de volgende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voorgelegd:
Dient art. 6:96 lid 6 BW aldus te worden uitgelegd dat na het verzenden van de daarin genoemde veertiendagenbrief vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd, dus zonder dat de crediteur na het verzenden van die (veertiendagen)brief nog een nadere incassohandeling verricht?
In verband met deze prejudiciële vraag heeft de Rechtbank Midden-Nederland overigens al een zaak aangehouden.
[1] Gedaagden zijn niet verschenen, dus het betreft een verstekzaak.