Selecteer een pagina

Alle berichten met de tag: BW art. 6:96


HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360

Vordering tot vergoeding van volledige proceskosten wegens schending van de waarheidsplicht, ingesteld na cassatie en verwijzing. (1) Indien is voldaan aan de voorwaarden voor een uitzondering op de ‘in beginsel strakke regel’, is een eiswijziging of -vermeerdering ook mogelijk in een verwijzingsprocedure na cassatie. Toelating ervan mag echter niet in strijd komen met de eisen van een goede procesorde. (2) Een verweer kan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen opleveren als het, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Een hierop gebaseerde vordering tot vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten is aan de exclusieve en limitatieve regeling van art. 237-240 Rv onttrokken. (meer…)

Het overzicht van lopende zaken vermeldt drie nieuwe zaken waarin op grond van art. 392 Rv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad zijn gesteld. De vragen zien op (1) de eisen die aan de “veertiendagenbrief” uit art. 6:96 lid 6 BW worden gesteld, (2) de mogelijkheden tot voorwaardelijke ontbinding van een arbeidsovereenkomst onder de Wet werk en zekerheid en (3) de verhouding tussen de het door de Hoge Raad aangenomen recht op verhoorbijstand (HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3608) en de Beleidsbrief OM. (meer…)

HR 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1212 (Eiser/Staat)

De bestuursrechtelijke forfaitaire proceskostenregeling (art. 8:75 Awb) houdt niet in dat een procespartij haar aanspraak op proceskosten jegens een hoofdelijke aansprakelijke derde (art. 6:96 lid 2 BW jo. art. 6:102 BW), die geen partij is in het bestuursrechtelijke geschil, niet meer zou kunnen effectueren indien de bestuursrechter de wederpartij in de kosten heeft veroordeeld. (meer…)

Rechtbank Gelderland 20 november 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:4690

De rechtbank Gelderland heeft aan de Hoge Raad de  prejudiciële vraag voorgelegd of art. 6:96 lid 6 BW aldus moet worden uitgelegd dat na de daarin vermelde aanmaning van de debiteur-consument om binnen veertien dagen alsnog te betalen, vergoeding van buitengerechtelijke kosten is verschuldigd, ook zonder dat de crediteur na het verzenden van die (veertiendagen)brief nog een nadere incassohandeling verricht. (meer…)

Cassatieblog.nl