HR 9 januari 2014, ECLI:NL:HR:2015:37 (Gemeente Haarlem/Verweerster)
De regeling van art. 75 Wet bodembescherming (Wbb) laat onverlet dat een overheidslichaam op de grondslag van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) vergoeding kan vorderen van schade die het in de hoedanigheid van grondeigenaar lijdt wegens kosten van onderzoek en sanering.
Deze zaak is een gevolg van de vervuiling van het terrein van de voormalige Enschedé-drukkerijen in Haarlem. Deze vervuiling had ook omliggende percelen verontreinigd. De gemeente heeft het vervuilde terrein van Enschedé verworven, maar omdat in de koopovereenkomst een exoneratie terzake van de vervuiling was opgenomen, kon de gemeente voor de vervuiling van het terrein zelf geen verhaal nemen op Enschedé. De gemeente was ook eigenaar van een van de omliggende terreinen en had kosten voor onderzoek en sanering daarvan gemaakt. Zij sprak Enschedé aan tot vergoeding daarvan op basis van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). De gemeente had een verklaring voor recht gevorderd dat Enschedé voor de schade aansprakelijk was en had verwijzing gevraagd naar de schadestaatprocedure.
Het hof had weliswaar voor recht verklaard dat Enschedé als veroorzaker van deze vervuiling onrechtmatig had gehandeld, maar besliste dat geen verwijzing naar de schadestaatprocedure nodig was omdat de gemeente als eigenaar geen relevante schade had geleden, met name nu zij geen vordering als bedoeld in art. 75 Wbb had ingesteld.
Art. 75 Wbb bevat een wettelijke grondslag voor kostenverhaal van door bodemverontreiniging veroorzaakte onderzoeks- en saneringskosten.
De gemeente heeft daartegen cassatieberoep ingesteld en heeft geklaagd dat het hof ten onrechte heeft beslist dat zij geen relevante schade heeft geleden alsmede dat het bestaan van art. 75 Wbb niet meebrengt dat de gemeente niet uit hoofde van onrechtmatige daad (als eigenaar) schade op de aansprakelijke partij mag verhalen. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd.
De Hoge Raad heeft overwogen dat het hof niet heeft toegelicht waarom naar zijn oordeel ‘niet valt in te zien’ dat de gemeente als eigenaar kosten zal maken voor onderzoek en sanering van haar terreinen. Daarmee heeft het hof volgens de Hoge Raad onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Als uitgangspunt is volgens de Hoge Raad immers juist aannemelijk dat een grondeigenaar schade zal lijden in verband met onderzoek en sanering indien zijn grond zodanig verontreinigd blijkt dat sanering noodzakelijk is.
Verder beslist de Hoge Raad dat naast een vordering uit art. 75 Wbb voor overheden als eigenaar van gronden ook gebruik kan worden gemaakt van art. 6:162 BW. De regeling van art. 75 Wet bodembescherming laat volgens de Hoge Raad onverlet dat een overheidslichaam op de grondslag van onrechtmatige daad vergoeding kan vorderen van schade die het in de hoedanigheid van grondeigenaar lijdt wegens kosten van onderzoek en sanering.