Selecteer een pagina

HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:164

Prejudiciële vragen. De Hoge Raad geeft regels voor voordeelstoerekening in effectenleasezaken. Aan bod komen onder meer de toerekening van een batig saldo op termijnen en restschuld; toerekening van overige voordelen; eigen schuld; de vraag of de wijze waarop het voordeel is genoten verschil maakt. Ook overweegt de Hoge Raad dat niet van belang is of sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last.

Inleiding

De door de kantonrechter in deze zaak aan de Hoge Raad voorgelegde vragen zijn een vervolg op de in HR 20 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4012) behandelde vraag naar de toerekening van het voordeel uit een eerdere effectenleaseovereenkomst met de schade die is geleden als gevolg van een later gesloten effectenleaseovereenkomst (vgl. ook de inleiding van de conclusie van Advocaat-Generaal Wissink).

De prejudiciële vragen betreffen gevallen waarin géén sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last zoals bedoeld in de jurisprudentie over effectenleasezaken. Dit betekent dat in beginsel op grond van art. 6:101 BW de schade die bestaat uit verschuldigde termijnen (rente en aflossing) volledig voor rekening van de afnemer van het product komt, terwijl de schade die bestaat uit de restschuld voor 1/3e voor rekening komt voor de afnemer en voor 2/3e voor rekening van de aanbieder. Dit uitgangspunt leidt tot de vraag (i) of toerekening van een batig saldo uit een eerdere polis moet geschieden aan schade die bestaat uit de verschuldigde termijnen (standpunt van de afnemer) of aan schade die bestaat uit de restschuld (standpunt van de aanbieder).

De kantonrechter heeft naast bovengenoemde vraag nog vier andere vragen aan de Hoge Raad voorgelegd, die betrekking hebben op de volgende onderwerpen. (ii) voordeelstoerekening van dividenden en/of andere voordelen dan een batig saldo; (iii) voordeelstoerekening indien het batig saldo en/of de andere voordelen niet zijn verrekend, maar uitbetaald aan de afnemer; (iv) de situatie waarin een batig saldo uit een eerdere overeenkomst tot gevolg heeft dat een latere overeenkomst niet leidt tot een onaanvaardbaar zware last; (v) de mogelijkheid van uniforme afhandeling van voordeelstoerekening in effectenleasezaken.

Effectenlease en voordeelstoerekening

Bij de beantwoording van de prejudiciële vragen neemt de Hoge Raad zijn eerdere rechtspraak over effectenleaseproducten tot uitgangspunt (de Hoge Raad verwijst naar het overzichtsarrest van 2 september 2016, zie: CB 2016-148). Ten aanzien van het onderscheid dat in de vraagstelling wordt gemaakt tussen gevallen waarin sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last en gevallen waarin daar geen sprake van is, merkt de Hoge Raad op dat dit alleen betekenis heeft bij de toepassing van art. 6:101 BW. Het onderscheid heeft geen betekenis voor het in aanmerking nemen van voordelen in de schadebegroting in effectenleasezaken.

Ten aanzien van voordeelstoerekening in het algemeen stelt de Hoge Raad het volgende voorop:

3.5 Bij de beoordeling van de hiervoor in 3.4.2 omschreven kwestie wordt het volgende vooropgesteld.

Bij de voordeelstoerekening van art. 6:100 BW gaat het erom dat genoten voordelen, voor zover dat redelijk is, mede in aanmerking behoren te worden genomen bij de vaststelling van de te vergoeden schade. Daarvoor is allereerst vereist dat tussen de normschending en de voordelen een condicio sine qua non-verband bestaat, in die zin dat in de omstandigheden van het geval sprake is van een voordeel dat zonder de normschending niet zou zijn opgekomen. Voorts dient het met inachtneming van de in art. 6:98 BW besloten maatstaf redelijk te zijn dat die voordelen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de te vergoeden schade. (Vgl. HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483, rov. 4.4.3.) Indien toerekening van een voordeel op verschillende schadeposten denkbaar is, staat ter beoordeling van de rechter in hoeverre het redelijk is het voordeel op een bepaalde schadepost in mindering te doen strekken (vgl. HR 17 december 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC5837, NJ 1977/351).

Ook in effectenleasezaken dienen voordelen die uit dezelfde of uit andere overeenkomsten zijn behaald in mindering te worden gebracht op de toe te kennen schadevergoeding, voor zover dat redelijk is. De voordeelstoerekening in effectenleasezaken is gecompliceerd doordat bij de schadebegroting voordelen uit verschillende bronnen een rol spelen, die op verschillende momenten kunnen zijn genoten (rov. 3.6.1). Bovendien loopt over de verplichting van de aanbieder tot vergoeding van schade bestaande in voldane termijnen, de wettelijke rente voor iedere termijn vanaf de voldoening van die termijn (HR 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1198). Het kan daarom voor de uitkomst verschil maken per welk moment de voordeelstoerekening plaatsvindt.

De Hoge Raad overweegt vervolgens dat de rechter ingevolge art. 6:97 BW de schade begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Mede omdat het in effectenleasezaken om veel voorkomende vermogensschade gaat, die een voortvarende afwikkeling naar uniforme maatstaven wenselijk maakt, is het gerechtvaardigd dat bij het toerekenen van voordelen in effectenleasezaken wordt geabstraheerd van de omstandigheden die de bijzondere situatie van de afnemer betreffen (rov. 3.6.2).

Essentie van voordeelstoerekening in effectenleasezaken

Voordat de Hoge Raad overgaat tot de beantwoording van de prejudiciële vragen, geeft hij de essentie weer van hoe voordeelstoerekening in effectenleasezaken dient plaats te vinden (rov. 3.6.3):

(i) er wordt vastgesteld welke voordelen voor voordeelstoerekening in aanmerking komen;

(ii) de som van die voordelen wordt in mindering gebracht op het nadeel;

(iii) dit gebeurt volgens eenvormige regels die bepalen op welke wijze het voordeel wordt toegerekend aan de schadeposten;

(iv) de tijdstippen waarop de voordelen zijn genoten worden niet in aanmerking genomen;

(v) geen voordeelstoerekening vindt plaats op de ten tijde van de schadebegroting al verschenen wettelijke rente.

Ten aanzien van (i) t/m (iii) overweegt de Hoge Raad dat deze regels zijn geënt op de regeling van art. 6:43 lid 2 BW voor de toerekening van een betaling die op twee of meer verbintenissen jegens eenzelfde schuldeiser zou kunnen worden toegerekend:

3.6.3 (…) Die regeling beoogt immers een oplossing te bieden voor gevallen waarin toerekening op meer dan twee verbintenissen denkbaar is (Parl. Gesch. Boek 6 BW, p. 179, T.M.), hetgeen ook hier aan de orde is. Aldus houden de hierna in 3.6.8 vermelde regels in de kern in dat voordeelstoerekening plaatsvindt met inachtneming van de tijdsvolgorde waarin het nadeel van de afnemer is ontstaan, dat wil zeggen eerst op de achtereenvolgende termijnen, ongeacht of zij zijn voldaan, en als laatste op de eventuele restschuld.

Ten aanzien van (v) merkt de Hoge Raad op dat geen voordeelstoerekening plaatsvindt op de al verschenen wettelijke rente omdat een aanspraak op wettelijke rente over nadeel dat bij de voordeelstoerekening tegen voordelen wegvalt, moet worden geacht niet te zijn ontstaan, aangezien die de schadeberekening te zeer zou compliceren. Alleen over het nadeel dat na de voordeelstoerekening resteert, kan wettelijke rente in aanmerking worden genomen (rov. 3.6.3).

Toerekening van voordeel op termijnen en restschuld

De Hoge Raad overweegt dat onderscheid moet worden gemaakt tussen het voordeel dat de afnemer heeft behaald uit (een) effectenleasetransactie(s) waarop de schadevergoedingsvordering betrekking heeft (zoals dividenden of andere opbrengsten), en een batig saldo van (een) effectenleasetransactie(s) uit hoofde van dezelfde of een andere effectenleaseovereenkomst met dezelfde aanbieder (rov. 3.6.5). In de eerste situatie dienen de bedragen van de voordelen (zoals dividenden of andere opbrengsten) bij elkaar te worden opgeteld (rov. 3.6.6). Voor de tweede situatie (het batig saldo) geldt het volgende:

Op grond van het hiervoor in 3.6.1 genoemde arrest van 29 april 2011 dienen voordelen die de afnemer heeft behaald in een samenhangend geheel van telkens soortgelijke transacties in een bepaalde periode waarbij de aanbieder telkens is tekortgeschoten in de nakoming van de op hem rustende bijzondere zorgplicht, in de toe te kennen schadevergoeding te worden betrokken voor zover dat redelijk is. In de feitenrechtspraak wordt als uitgangspunt gehanteerd dat dergelijke voordelen buiten beschouwing blijven als ten minste één jaar is verstreken tussen de feitelijke einddatum van een effectenleasetransactie die met een batig saldo is geëindigd – in het algemeen: de datum waarop de geleasete effecten zijn verkocht – en het tijdstip waarop dezelfde afnemer nadien een of meer effectenleasetransacties is aangegaan ten aanzien waarvan de aanbieder tot schadevergoeding is gehouden (vgl. de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.6). Vanuit een oogpunt van consistente rechtspraak verdient het aanbeveling dat deze termijn, die op zichzelf valt onder de vrijheid van de rechter bij de schadevaststelling en schadebegroting, in alle gevallen wordt gehanteerd.

Het batig saldo uit andere effectenleasetransacties uit hoofde van dezelfde of andere overeenkomsten met dezelfde aanbieder dat voor voordeelstoerekening in aanmerking komt, moet worden opgeteld bij de overige voordelen. De som hiervan komt in aanmerking voor voordeelstoerekening. Die toerekening dient in de eerste plaats te gebeuren op het nadeel bestaande in termijnen, in de volgorde waarin dat nadeel is ontstaan (dat wil zeggen: waarin de termijnbedragen achtereenvolgens verschuldigd zijn geworden, ongeacht of zij zijn voldaan). De toerekening gebeurt van oud naar jong, en naar evenredigheid in het geval termijnbedragen gelijktijdig verschuldigd zijn geworden. Als er dan nog een bedrag van de voordelen resteert, wordt dit toegerekend op de eventuele restschuld. Een aanspraak op wettelijke rente over het gedeelte van de termijnen en de restschuld dat bij de voordeelstoerekening wegvalt tegen de voordelen, wordt geacht niet te zijn ontstaan (rov. 3.6.8).

Eigen schuld: Hoge Raad komt gedeeltelijk terug van arrest 29 april 2011

Als zowel een beroep op voordeelstoerekening als op eigen schuld (art. 6:101 BW) is gedaan, dan dient eerst het beroep op voordeelstoerekening te worden beoordeeld en daarna het beroep op eigen schuld (volgens de regels samengevat in het arrest van 2 september 2016). De Hoge Raad komt daarmee terug van zijn oordeel in het arrest van 29 april 2011, waarin hij overwoog dat deze chronologie geen rol speelt in gevallen waarin het nadeel bestaande uit termijnen met toepassing van art. 6:101 BW geheel voor rekening van de afnemer blijft (rov. 3.6.9).

Onaanvaardbaar zware financiële last

De Hoge Raad overweegt dat zijn overwegingen over de toerekening van het voordeel op termijnen en restschuld, en over eigen schuld (rov. 3.5-3.6.9) ook betekenis heeft voor gevallen waarin sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last (rov. 3.6.10).

Wijze waarop voordelen zijn genoten

De Hoge Raad komt nu toe aan de vraag of voordeelstoerekening in effectenleasezaken anders dient te verlopen als de voordelen niet zijn verrekend, maar aan de afnemer zijn uitbetaald. De Hoge Raad overweegt eerst dat de nadelige financiële gevolgen voor de afnemer die de aanbieder in beginsel als schade dient te vergoeden de termijnen en de restschuld omvatten (vgl. HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815, rov. 5.4.3). Als schade (in de zin van nadeel) komen daarmee in aanmerking de betalingsverplichtingen die zijn ontstaan uit hoefde van een effectenleaseovereenkomst, waarop een vordering tot schadevergoeding betrekking heeft en ter zake waarvan de aanbieder schadeplichtig is. Voor het antwoord op de vraag of het bedrag van een dergelijke betalingsverplichting als schade in aanmerking moet worden genomen is niet bepalend of aan de verplichting is voldaan door middel van betaling, verrekening of anderszins. De Hoge Raad overweegt vervolgens:

3.7.3 Voor voordelen dient in het in de art. 6:95 e.v. BW neergelegde stelsel van schadebegroting een zelfde benadering te gelden. Indien een voordeel in de schadebegroting in effectenleasezaken in aanmerking behoort te worden genomen (zie hiervoor in 3.6), is dus niet van belang of het voordeel is genoten door middel van verrekening, betaling of anderszins.

Overige vragen

De vierde prejudiciële vraag (over het batig saldo in relatie tot de onaanvaardbaar zware financiële last) hoeft niet meer te worden beantwoord, omdat voor voordeelstoerekening het geen verschil maakt of ten tijde van het aangaan van de effectenleaseovereenkomst sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last voor de afnemer. De vijfde prejudiciële vraag heeft de Hoge Raad gaandeweg al beantwoord, doordat hij in dit arrest maatstaven voor de eenvormige beoordeling van een beroep op voordeelstoerekening in effectenleasezaken heeft gegeven.

De conclusie van Advocaat-Generaal Wissink bevat enkele rekenvoorbeelden voor de verschillende gevallen.

Cassatieblog.nl

Share This