HR 3 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:837 (Eikendal q.q. / verweerster)

Een door de dochtervennootschap getroffen schikking met een crediteur die een vordering op haar heeft, heeft niet tot gevolg dat de moedervennootschap, die zich door een op de voet van artikel 2:403 lid 1 aanhef en sub f BW afgelegde verklaring hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de schulden die uit door de dochtervennootschap verrichte rechtshandelingen voortvloeien, jegens de betreffende crediteur van die aansprakelijkheid is bevrijd.

De concernvrijstelling van art. 2:403 BW

Artikel 2:403 BW is de neerslag van diverse Europese richtlijnen voor moeder-dochter ondernemingen (waaronder de vierde en zevende EEG-richtlijnen, thans de EU-richtlijn jaarrekeningen). Het artikel bepaalt dat een tot een groep behorende rechtspersoon de jaarrekening niet overeenkomstig de voorschriften van titel 9 Boek 2 behoeft in te richten indien is voldaan aan de in het artikel gestelde voorwaarden. Het gaat hier om een bevoegdheid tot afwijking en niet om een verplichting. De belangrijkste vereiste voor deze groeps- of concernvrijstelling is dat een andere groepsmaatschappij, die de financiële gegevens van de vrij te stellen rechtspersoon in haar geconsolideerde jaarrekening heeft opgenomen, schriftelijk heeft verklaard zich hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de uit rechtshandelingen van de (vrijgestelde) rechtspersoon voortvloeiende schulden (art. 2:403 lid 1 sub f BW). Deze aansprakelijkheidsverklaring beoogt (onder meer) voor potentiële crediteuren van de dochtervennootschap het gebrek aan informatie te compenseren dat ontstaat doordat de financiële gegevens van de dochtervennootschap in de geconsolideerde stukken van de moedermaatschappij zijn opgenomen (en derhalve niet afzonderlijk beschikbaar zijn).

Een gebrekkige trekstempel

In de onderhavige zaak had moedermaatschappij Bia beheer met betrekking tot haar dochtermaatschappij Mastertools de verklaring van art. 2:403 eerste lid sub f BW afgelegd, waardoor zij zich hoofdelijk aansprakelijk stelde voor schulden uit door Mastertools verrichte rechtshandelingen. Mastertools had zich tegenover verweerster verbonden een trekstempel te vervaardigen (een persgereedschap waarmee van plaatstaal de behuizing van een cv-ketel wordt getrokken). Omdat de geleverde trekstempel niet voldeed heeft verweerster (uiteindelijk) de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden, Mastertools aansprakelijk gesteld voor de geleden schade, en aanspraak gemaakt op terugbetaling van het reeds betaalde deel van de koopprijs. Nadat verweerster een procedure tegen Mastertools en Bia beheer is gestart worden beide vennootschappen in staat van faillissement verklaard. Voor elk van beide wordt een andere curator benoemd. Bij de rechtbank vordert verweerster (1) verklaringen voor recht inzake het verzuim van Mastertools en het buitengerechtelijk ontbonden geraakt zijn van de overeenkomst; (2) hoofdelijke veroordeling van Mastertools en Bia beheer tot terugbetaling aan verweerster voor het reeds voldane deel van de koopprijs alsmede schadevergoeding voor de tekortkoming van Mastertools. De rechtbank wijst de vorderingen af en veroordeelt verweerster in reconventie tot het betalen van onbetaald gebleven facturen van Mastertools.

Hangende het hoger beroep dat verweerster tegen deze uitspraak instelt, komt zij met de curator van Mastertools tot een schikking (dading). Hierbij betaalt Mastertools een bedrag van € 25.000,- aan verweerster en verlenen partijen elkaar verder finale kwijting. Het hoger beroep, voor zover gericht tegen de curator van Mastertools, wordt geroyeerd. De curator van Bia beheer wordt niet gekend in de schikking.

In appel beroept verweerster zich op de door Bia beheer afgelegde verklaring op grond van art. 2:403 BW ten aanzien van Mastertools. De curator van Bia beheer stelt dat als gevolg van de schikking tussen verweerster en Mastertools de vordering op Mastertools teniet is gegaan en dat de strekking van de 403-verklaring niet zover reikt dat verweerster voor het meerdere Bia beheer kan aanspreken. In een tussenarrest gaat het hof hier niet in mee. In zijn eindarrest oordeelt het hof dat Mastertools in verzuim is geraakt, dat verweerster de overeenkomst buitengerechtelijk mocht ontbinden, en dat Mastertools aan verweerster de schade dient te vergoeden. 

Hoge Raad: schikking van dochter bevrijdt moedervennootschap niet

Verweerster stelt cassatieberoep in tegen de arresten van het hof. De klachten in cassatie richten zich tegen het oordeel van het hof in het tussenarrest over de gevolgen van de schikking voor de aansprakelijkheid van Bia beheer uit hoofde van de 403-verklaring. Het hof had geoordeeld dat de hoofdelijkheid met zich meebracht dat verweerster zowel de (curator van) dochtervennootschap Mastertools als de (curator van) moedervennootschap Bia beheer tot nakoming van het geheel kon aanspreken (art. 6:7 BW). De overeengekomen schikking met de dochtervennootschap betekent volgens het hof niet dat verweerster afstand heeft gedaan van het vorderingsrecht jegens de andere hoofdelijk verbonden schuldenaar en laatstgenoemde aldus uit zijn verbintenis jegens de schuldeiser zou zijn bevrijd. De schikking heeft slechts tot gevolg, aldus nog steeds het hof, dat de schuld is verminderd met het bedrag waarvoor de schuldeiser en de hoofdelijk verbonden schuldenaar de schikking hebben getroffen (in casu de eerder vermelde € 25.000,-).

De Hoge Raad bevestigt dit oordeel van het hof. Het eerste cassatiemiddel, waarin wordt geklaagd dat het hof zou hebben miskend dat de verplichtingen van de consoliderende (moeder-)vennootschap uit de 403-verklaring voortvloeien en niet uit art. 2:403 BW, faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag nu het hof de hoofdelijke aansprakelijkheid onmiskenbaar afleidt uit de 403-verklaring en niet uit art. 2:403 BW (r.o. 3.5). Ook de klacht dat het hof de 403-verklaring onvoldoende zou hebben uitgelegd faalt. De Hoge Raad komt vervolgens toe aan de kern van de zaak, namelijk de klachten waarmee de curator van Bia beheer het oordeel van het hof over de 403-verklaring bestrijdt (weergegeven in r.o. 3.6.1). Geklaagd wordt onder meer dat de aansprakelijkheid van de moedermaatschappij op grond van een 403-verklaring niet verder reikt dan een aansprakelijkheid voor (nog) bestaande verplichtingen van de vrijgestelde groepsvennootschap, en dat dit ook voortvloeit uit de Europese richtlijnen die aan art. 2:403 BW ten grondslag liggen, waarin wordt gesproken van garantstelling door de consoliderende vennootschap.

De Hoge Raad verwijst naar zijn eerdere arrest van HR 28 juni 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AE4663, Akzo Nobel/ING), waarin is bepaald dat hoofdelijke aansprakelijkheid, ook die in het kader van art. 2:403 BW, niet op één lijn kan worden gesteld met borgtocht. Hierop stuit het betoog van Bia beheer reeds af. De hoofdelijke aansprakelijkheid van Bia beheer wordt beheerst door de algemene regels voor hoofdelijkheid (art. 6:7 e.v. BW), hetgeen meebrengt dat haar aansprakelijkheid berust op een zelfstandige verbintenis jegens verweerster, waarvan zelfstandig nakoming kan worden gevorderd. De getroffen schikking heeft dan ook slechts tot gevolg dat de schuld van Bia beheer is verminderd met het door (de curator van) Mastertools aan verweerster betaalde bedrag. Ten aanzien van de Europese  richtlijnen die aan art. 2:403 BW ten grondslag liggen overweegt de Hoge Raad dat, nog daargelaten of met de term ‘garantie’ een borgtocht is bedoeld, de richtlijnen slechts minimumvoorschriften geven en ruimte laten aan de nationale wetgever voor een verder strekkende aansprakelijkheid. De Nederlandse wetgever heeft, aldus de Hoge Raad onder verwijzing naar de conclusie van de Advocaat-generaal Wuisman, er blijkens art. 2:403 lid 1 aanhef en onder f, BW voor gekozen om de in de Europese richtlijn bedoelde garantie uit te werken in een vereiste van hoofdelijke aansprakelijkheid.  De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Eerdere artikelen over de concernaansprakelijkheid van art. 2:403 BW:

CB 2014-78 – Art. 2:403-verklaring ziet niet op een aan een vordering verbonden voorrecht

 

Cassatieblog.nl

Share This