Selecteer een pagina

HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678 (FNV/verweerster)

Bij de uitleg van een cao moet een uitleg volgens objectieve maatstaven worden gegeven. Daarbij kan onder meer acht worden geslagen op elders in de cao gebruikte formuleringen, de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen, of een bij de cao behorende schriftelijke toelichting.  Aan andere stukken dan de tekst en de officiële toelichting bij de cao kan geen betekenis worden toegekend, ook niet als deze algemeen kenbaar zijn. De CAO Bouwnijverheid geeft recht op huisvesting of een kostenvergoeding daarvoor wanneer het werk zich onredelijk ver van de woning van de werknemer bevindt. Voor een arbeidsmigrant geldt als ‘woning’ zijn verblijfplaats in Nederland en niet zijn eventuele woning in het land van herkomst. Een arbeidsmigrant heeft dus pas recht op kosteloze huisvesting wanneer het werk zich onredelijk ver van zijn verblijfplaats in Nederland bevindt.

Achtergrond

Deze zaak draait om de uitleg van art. 55 van de (algemeen verbindend verklaarde) cao Bouwnijverheid 2014. FNV startte hierover een procedure tegen een uitzendonderneming (‘verweerster’) die uitzendkrachten ter beschikking stelt aan met name bouwondernemingen. De uitzendonderneming werft werknemers uit Nederland, Duitsland en Polen. Aan werknemers uit Polen en Duitsland stelt zij huisvesting ter beschikking in de buurt van de (bouw-)plaats waar het werk moet worden verricht.

CAO Bouwnijverheid

Op grond van de cao voor uitzendondernemingen, is bepaald dat het loon en de vergoedingen van een uitzendkracht gelijk is aan het loon en vergoedingen aan werknemers in gelijkwaardige functies in dienst van inlener (art. 22 cao Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen, NBBU-CAO, vgl. art. 8 Waadi). Op grond van hetzelfde artikel mag de uitzendonderneming met de werknemer de uitruil van een stuk brutoloon tegen onbelaste kostenvergoedingen voor bijvoorbeeld huisvesting overeenkomen.

De cao Bouwnijverheid is, voor zover voor deze zaak van belang, algemeen verbindend verklaard tot en met december 2014. In verband met het loonverhoudingsvoorschrift in de NBBU-cao moet verweerster de uitgezonden bouwplaatswerknemers conform de CAO Bouwnijverheid belonen.

Op grond van art. 55 CAO Bouwnijverheid heeft de werknemer voor wie het werk zo ver van diens woning is gelegen dat dagelijks huiswaarts keren onredelijk zou zijn, zal de werkgever diens voeding, behoorlijke huisvesting en de verdere noodzakelijke verblijfkosten moeten vergoeden of in natura ter beschikking moeten stellen. Ook moet de werknemer eenmaal per week naar huis mogen gaan, waarvoor de reiskosten voor rekening van de werkgever komen.

FNV betoogde dat de ‘woning’ als bedoeld in art. 55 van de CAO Bouwnijverheid de woning in het land van herkomst is. Daarom zou de werkgever op grond van de CAO ofwel de kosten van huisvesting in Nederland moeten vergoeden ofwel huisvesting dichtbij het werk kosteloos ter beschikking stellen. FNV vorderde daarom (onder meer) voor recht te verklaren dat de kosten van huisvesting van uitzendkrachten uit het buitenland een onbelaste kostenvergoeding zijn.

De kantonrechter en het hof volgden deze uitleg van FNV niet en hebben de vorderingen afgewezen. Daarbij overwoog het hof dat art. 55 lid 1 CAO geen andere uitleg toelaat dan dat met de woning in de zin van dat artikel de woning die zij tijdens het verrichten van de arbeid bewonen, dus de woning in Nederland, wordt bedoeld. De uitleg van FNV leidt tot het ongerijmde gevolg dat arbeidsmigrant wekelijks naar het buitenland mogen reizen tegen vergoeding van €0,19 per kilometer. Voorts had de CAO geen officiële toelichting en kunnen de (weliswaar openbare) stukken waarop FNV zich heeft beroepen, niet bij de uitleg worden gebruikt.

Uitleg van een cao

Tegen de beslissing om de openbare stukken niet bij de uitleg te betrekken en tegen de inhoud van de uitleg van het begrip ‘woning’ in de cao, zijn cassatieklachten gericht. De inhoud van een algemeen verbindend verklaarde cao is recht in de zin van art. 79 RO en de door het hof gegeven uitleg kan door de Hoge Raad op juistheid worden onderzocht.

De Hoge Raad stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak voor de uitleg van een cao de zogenoemde cao-norm geldt:

“Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend. (Zie onder meer HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687, NJ 2017/114 (FNV/Condor) [CB 2017-1], rov. 3.4 en HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 (DSM/Fox), rov. 4.2-4.5.)”

Bij de cao-norm kan geen betekenis worden toegekend aan andere stukken dan de tekst van de cao en de eventueel daarbij behorende toelichting:

“Dat wordt niet anders indien dergelijke andere stukken algemeen kenbaar zijn, afkomstig zijn van de gezamenlijke cao-partijen en bedoeld zijn om werkgevers en werknemers voor te lichten over de toepasselijke arbeidsvoorwaarden. Zij vormen ook dan immers geen deel van de uit te leggen rechtsbron (de tekst van de cao), en hebben evenmin de status van een bij die tekst behorende toelichting. Bij een andere opvatting zou voor degenen voor wie de cao geldt onvoldoende duidelijk zijn welke bronnen wel en welke niet bij de uitleg mogen worden betrokken. Gelet op de bestaansgrond van de cao-norm (zie het hiervoor genoemde arrest FNV/Condor, rov. 3.5) kan dit niet worden aanvaard.”

De Hoge Raad legt de bewoordingen van art. 55 CAO in het licht van de overige relevante bepalingen van de cao uit. Het begrip ‘woning’ in art. 55 lid 1 CAO moet aldus worden begrepen, dat het de plaats betreft waar de werknemer in de periode die het werk duurt, zijn reguliere verblijfplaats heeft. Dit kan de tijdelijke verblijfplaats zijn waarnaar de werknemer dagelijks na het werk terugkeert en slaapt, maar het kan ook een verder van het werk gelegen woning of verblijfplaats zijn. Voor het bepalen van de verblijfplaats die als ‘woning’ in de zin van art. 55 lid 1 CAO is aan te merken, komt het aan op alle omstandigheden van het geval, zoals waar de werknemer doorgaans in het weekeinde verblijft, en de afstand tussen het werk en de (verschillende) verblijfplaatsen van de werknemer. De woning in de zin van art. 55 lid 1 cao kan een andere plaats zijn dan de gewone verblijfplaats van de werknemer. Van een ongelijke behandeling tussen Nederlandse werknemers n werknemers uit andere lidstaten is geen sprake, omdat niet van belang is of de gewone verblijfplaats van de werknemer al dan niet in Nederland is gelegen.

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Cassatieblog.nl

Share This