HR 13 juli 2012, LJN BW4989 (Delta Lloyd Bank/X)

Bij de beoordeling of sprake is van koop op afbetaling en huurkoop dient de rechter door de contractuele constructie heen te kijken. Dat brengt mee dat sprake kan zijn van huurkoop – zodat voor het aangaan daarvan op straffe van vernietigbaarheid schriftelijke toestemming van de echtgenoot is vereist – wanneer de deelnemer in een aandelenleaseproduct direct rechthebbende wordt van een giraal effectentegoed (en niet eerst na betaling van de koopprijs), maar daarover niet kan beschikken als gevolg van een ten behoeve van de bank op de aandelen gevestigd openbaar pandrecht. Dat een aandelenleaseovereenkomst de kenmerken heeft van geldlening, opdracht en/of effectenbemiddeling, staat er niet aan de weg dat tevens sprake kan zijn van koop op afbetaling.

De echtgenoot van X heeft – zonder haar toestemming – met een rechtsvoorganger van Delta Lloyd Bank (Ohra) een aandelenleaseovereenkomst gesloten. Bij dit beleggingsproduct leent de deelnemer bijna fl. 30.000 (de hoofdsom) van Ohra. Dit bedrag wordt vervolgens aan een aan Ohra gelieerde stichting ter beschikking gesteld ter verkrijging door de deelnemer van een giraal effectengoed. De vordering van Ohra op de deelnemer (uit hoofde van de aandelenleaseovereenkomst) wordt verzekerd met een openbaar pandrecht op het giraal effectentegoed. Gedurende de looptijd van het product dient de deelnemer in gelijke maandelijkse termijnen de rente over de hoofdsom te betalen en een deel van de hoofdsom af te lossen. Aan het einde van de looptijd worden de met het giraal effectentegoed corresponderende aandelen verkocht. De opbrengst kan – indien toereikend – gebruik worden ter aflossing van het restant van de hoofdsom. Bij een ongunstig koersverloop – zoals in deze zaak – resteert evenwel een schuld van de deelnemer aan Ohra.

X heeft in deze procedure aangevoerd dat de door haar echtgenoot gesloten overeenkomst aangemerkt moeten worden als koop op afbetaling en huurkoop (een species van koop op afbetaling), zodat zij die – vanwege het ontbreken van haar toestemming – kan vernietigen. Art. 1:88 lid 1 sub d BW bepaalt namelijk dat voor (de meeste) overeenkomsten van koop op afbetaling toestemming van de niet-handelende echtgenoot vereist is. In geval van huurkoop dient de toestemming ingevolge art. 1:88 lid 3 jo. 7A:1576i BW zelfs schriftelijk te worden verleend. Het ontbreken van (schriftelijke) toestemming vormt een grond voor vernietiging van dergelijke overeenkomsten door de betreffende echtgenoot. De achtergrond van art. 1:88 BW is de bescherming van de niet-handelende echtgenoot en daarmee van het gezin (en de gezinsfinanciën).

Aandelenlease en koop op afbetaling

Koop op afbetaling (waarvan huurkoop een species is) is geregeld in art. 1576 e.v. van boek 7A BW, welke regeling is ingevoerd ter bescherming van kopers op afbetaling. Art. 7A:1576 BW definieert koop op afbetaling als (i) koop en verkoop waarbij partijen overeenkomen dat (ii) de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan twee of meer verschijnen, nadat de verkochte (iii) zaak (iv) aan de koper is afgeleverd. Van huurkoop is ingevolge art. 7A:1576h BW sprake indien partijen zijn overeengekomen dat de verkochte zaak niet door enkele aflevering in eigendom overgaat, maar pas door vervulling van de opschortende betaling van algehele betaling van wat de koper verschuldigd is. Het derde resp. tweede lid van de genoemde artikelen bepaalt dat alle overeenkomsten die dezelfde strekking hebben, onder welke vorm of benaming ook aangegaan, als koop op afbetaling resp. huurkoop worden aangemerkt. De achtergrond van deze zogenaamde “strekkingsbepalingen” is dat de bescherming die beoogd is met de regeling inzake koop op afbetaling (en huurkoop) én met art. 1:88 lid 1 sub d BW, niet te gemakkelijk kan worden omzeild.

De Hoge Raad heeft zich in twee Dexia-zaken – waar het ook ging om aandelenleaseproducten – reeds uitgelaten over de begrippen “zaak” en “aflevering” uit de definitie van koop op afbetaling (HR 28 maart 2008, LJN BC2837 en HR 9 juli 2010, LJN BM3868). Daarin oordeelde de Hoge Raad dat koop op afbetaling niet slechts een zaak als object kan hebben, maar – conform art. 7A:1576 lid 5 BW – ook vermogensrechten, zoals aandelen. Verder overwoog de Hoge Raad dat onder het begrip aflevering van aandelen moet worden verstaan dat de koper het genot van de aandelen verkrijgt. In de Levob-zaak (HR 23 december 2011, LJN BT8457, besproken op Cassatieblog.nl) stond  het vereiste van betaling van de koopprijs in termijnen (het termijnvereiste) in relatie tot de strekkingsbepaling van art. 7A:1576 lid 3 BW centraal. De Hoge Raad oordeelde dat het er bij toepassing van die bepaling op aankomt door de constructie die de partijen aan hun handeling hebben gegeven heen te kijken. Dat betekent dat óók sprake kan zijn van koop op afbetaling wanneer de maandtermijnen contractueel zijn vormgegeven als rentebetalingen (eventueel met een aflossingscomponent) in het kader van het verstrekte beleggingskrediet (en dus niet als aflossing op de koopprijs). De Hoge Raad herhaalt een en ander in de hier besproken zaak.

Koop en verkoop?

In deze zaak was door Ohra onder meer aangevoerd dat in het geheel geen sprake was van koop en verkoop, maar slechts van geldlening of van effectenbemiddeling. Daaraan legde zij onder meer ten grondslag dat de effecten niet door haar werden verschaft, maar door een derde (de stichting) en dat de betreffende overeenkomst volgens het financiële toezichtrecht wordt aangemerkt als effectenbemiddeling. Het Hof had dit betoog verworpen en de overeenkomst aldus uitgelegd dat Ohra zich niet alleen had verbonden het overeengekomen geldbedrag aan de echtgenoot van X te lenen, maar ook om hem (een vordering tot het beloop van) de aandelen – het giraal effectentegoed – te verschaffen, voor de aankoop waarvan het geleende bedrag bestemd was.

De Hoge Raad laat dit oordeel in stand en wijst er daartoe onder meer op dat voor de hoedanigheid van verkoper niet is vereist dat hij rechthebbende is van het verkochte goed, en dat een verkoper ook aan zijn verplichting tot eigendomsverschaffing kan voldoen wanneer hij bewerkstelligt dat de koper de zaak van een derde (in casu: de stichting) verkrijgt. Verder overweegt de Hoge Raad dat de overeenkomst de kenmerken van verschillende overeenkomsten draagt, waaronder die van geldlening en opdracht, maar dat dat er niet aan in de weg staat dat tevens sprake kan zijn van koop en verkoop.

Huurkoop?

Ohra had ook nog betoogd dat in dit geval geen sprake was van huurkoop, zodat de toestemming van de echtgenoot niet schriftelijk hoefde te zijn verleend. Volgens Ohra werd de deelnemer direct rechthebbende van het giraal effectentegoed (de vordering in de aandelen) en niet pas na vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van het verschuldigde, zoals art. 7A:1576h lid 1 BW vereist. Ook hier biedt de strekkingsbepaling – evenals in het Levob-arrest – de echtgenoot van de belegger uitkomst.

Het Hof oordeelde dat het openbare pandrecht ten behoeve van Ohra in wezen hetzelfde effect heeft als levering van (de vordering in) de aandelen onder opschortende voorwaarde van volledige betaling. Immers, door dat pandrecht kon alleen Ohra de vordering op de Stichting geldend maken en aldus de aandelen van deze opeisen, terwijl het pandrecht pas eindigde nadat de echtgenoot van X aan zijn betalingsverplichtingen uit de overeenkomst had voldaan, zodat hij eerst daarna vrijelijk over (de vordering in) de aandelen kon beschikken. Dit leidde het Hof tot de – door de Hoge Raad gesanctioneerde – conclusie dat de aandelenleaseovereenkomst dezelfde strekking heeft als een overeenkomst van huurkoop en derhalve ingevolge art. 7A:1576h lid 2 BW als een huurkoopovereenkomst is aan te merken. Dat betekent dat de echtgenoot de overeenkomst bij gebreke van haar schriftelijke toestemming kon vernietigen.

Cassatieblog.nl

Share This