HR 19 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1999
De reikwijdte van de onderzoeksbevoegdheden van de Algemene Rekenkamer van Curaçao is bij private ondernemingen, waarbij het beheer van het geld van het Land Curaçao zijdelings is betrokken, beperkt tot de informatieplicht die op deze onderneming rust. Een onderzoek naar het beleid van een onderneming valt niet onder die bevoegdheid.
Het gaat in deze zaak om de reikwijdte van de onderzoeksbevoegdheden van de Algemene Rekenkamer van Curaçao. De Staten van Curaçao hebben aan de Rekenkamer verzocht om onderzoek te doen naar het beleid van de vennootschap UTS. De aandelen van die vennootschap zijn echter voor 87,5 % in handen van het Land Curaçao. UTS, verweerster in cassatie, heeft zich verzet tegen het onderzoek omdat de Rekenkamer buiten haar wettelijke taak en bevoegdheid zou handelen. De daarop gerichte vorderingen zijn in eerste aanleg en hoger beroep toegewezen. Het Land Curaçao heeft daarom cassatieberoep ingesteld.
Uit artikel 68 van de Staatsregeling van Curaçao (hierna: Staatsregeling) blijkt dat de taak van de Algemene Rekenkamer het onderzoeken van de ontvangsten en uitgaven van het Land Curaçao betreft. Kort samengevat kan de taak van de Rekenkamer worden weergegeven als controle op het beheer van de publieke middelen. Ter uitvoering van de taak van de Algemene Rekenkamer is de Landsverordening betreffende de inrichting, samenstelling en bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer vastgesteld. De voorlopers van de thans geldende landsverordening zijn grotendeels gegrond op de Nederlandse Comptabiliteitswet.
De vraag ligt voor of de Algemene Rekenkamer ook bevoegd is onderzoek in te stellen naar een privaat bedrijf, dat in beginsel niet publieke middelen beheert, maar waarvan de aandelen wel voor 87,5 % in handen zijn van het Land Curaçao.
Het Gerecht in Eerste Aanleg en het Gemeenschappelijk Hof hadden beiden geoordeeld dat uit de toepasselijke regelgeving niet voortvloeit dat de Algemene Rekenkamer bevoegd is een onderzoek in te stellen naar het beleid van een vennootschap.
In cassatie wordt geklaagd dat het hof heeft miskend dat de wetgever heeft bedoeld te voorzien in een integrale controle op het beheer van de overheidsfinanciën in ruimste zin: ongeacht of dit beheer in publieke- of privaatrechtelijke organisaties geschiedt.
In r.o. 3.4.1-3.4.6 geeft de Hoge Raad de toepasselijke regelgeving weer. Kort gezegd, komt dit op het volgende neer. In de landsverordening wordt onderscheid gemaakt tussen rekenplichtigen en informatieplichtigen. Rekenplichtig zijn op grond van art. 19 van de Landsverordening alle personen die publieke middelen onder zich hebben of daarover het beheer voeren. Informatieplichtigen zijn op grond van art. 41 lid 1 en 2 van de Landsverordeningen (i) alle instellingen en rechtspersonen (art. 41 landsverordening) die een subsidie hebben gekregen of het beheer van door het Land verstrekt geld hebben gekregen en (ii) instellingen en rechtspersonen waarbij het beheer van het geldelijk belang van het Land zijdelings is betrokken.
Dit onderscheid kan volgens de Hoge Raad (3.4.3) in belangrijke mate worden herleid tot het onderscheid tussen de publieke en private sector. Rekenplichtigen behoren tot de publieke sector en de informatieplichtigen behoren (grotendeels) tot de private sector. Dat op laatstgenoemden slechts een informatieplicht rust en niet een rekenplicht, valt terug te voeren op dat zij weliswaar gebruik maken of in stand worden gehouden door publieke middelen, maar dat zij geen beheer voeren over publieke middelen. Anders dan rekenplichtigen, hoeven zij dus geen verantwoording af te leggen voor de aanwending van die middelen, maar daar uitsluitend informatie over te verschaffen (3.4.4). De bevoegdheden van de Rekenkamer zijn dus beperkt jegens informatieplichtigen tot het verkrijgen en onderzoeken van de door de Hoge Raad in 3.4.4 genoemde informatie, zoals nader omschreven in de art. 25 en 41 Lv ARC. De Landsverordening Algemene Rekenkamer Curaçao kent de Rekenkamer immers geen andere bevoegdheden jegens informatieplichtigen toe dan deze. (3.4.5).
Het hof heeft overwogen dat UTS niet kan worden aangemerkt als rekenplichtige (art. 19), maar wel als informatieplichtige (art. 41). Het hof heeft volgens de Hoge Raad terecht geoordeeld dat de bevoegdheden van de Rekenkamer jegens UTS beperkt zijn tot de aan het Land gerelateerde geldelijk belangen, in casu de uitoefening van de aandeelhoudersrechten. Een onderzoek naar het beleid van UTS is dus niet mogelijk. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en het oordeel van het Gemeenschappelijk Hof blijft in stand.