Selecteer een pagina

Dossier: Huurrecht


HR 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2628

Art. 15 Leegstandswet staat niet aan de toepasselijkheid van art. 7:232 lid 2 BW in de weg. Het arrest van de Hoge Raad van 30 mei 1975, ECLI:NL:HR:1975:AC5593 (Stichting Studentenhuisvesting Tilburg), heeft ook na de invoering van art. 7:232 lid 4 BW zijn betekenis behouden. (meer…)

HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1767 (St. Ymere/Bewonersvereniging Nellestein)

Indien tegen een door de verhuurder bedongen voordeel (zoals verhuurkosten) geen of een verwaarloosbare tegenprestatie staat, moet tot uitgangspunt worden genomen dat sprake is van een niet redelijk voordeel in de zin van art. 7:264 lid 1 BW. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een zodanig niet redelijk voordeel kan als gezichtspunt in aanmerking worden genomen dat de verhuurder (een woningcorporatie) een specifieke taak vervult op het terrein van de volkshuisvesting, alsmede dat aan haar op de voet de van art. 11 Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) bepaalde werkzaamheden zijn opgedragen. (meer…)

HR 10 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5602 (X/Gemeente Den Haag)

Ook in het geval waarin de huurder van de aanhorigheid niet tevens huurder is van de andere door hem als bedrijfsruimte gebezigde ruimte(n), maar deze op grond van een andere titel (zoals eigendom) houdt, moet de vraag of op de aanhorigheid het regime van art. 7:290 BW van toepassing is worden beoordeeld aan de hand van de vraag of de verhuurder met een bestemming van het gehuurde als aanhorigheid van de andere door de huurder gebezigde ruimte(n) heeft ingestemd. Een zodanige instemming kan eventueel worden afgeleid uit het feit dat de aard van de verhuurde ruimte meebrengt dat zij niet dan als een onderdeel van de gehele door de huurder geëxploiteerde bedrijfsruimte kan worden bezien. (meer…)

Cassatieblog.nl