HR 21 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:437

In een zaak over de vraag of een verdelings- en overnamebeding in een vof-akte kwalificeert als een gift, beslist de Hoge Raad dat het hof Den Haag meermaals buiten het partijdebat is getreden.

Achtergrond van het geschil

Na het overlijden van hun moeder in 2019 claimt Zoon 2 zijn legitieme portie. Zoon 1, die door de moeder als enige erfgenaam en executeur is benoemd, heeft eerder met haar een vennootschap onder firma opgericht (VOF 2), waarin zij onroerende zaken inbracht. Op grond van een verdelings- en overnamebeding in de VOF-akte kreeg Zoon 1 bij haar overlijden haar aandeel.

In geschil is of deze inbreng en het beding kwalificeren als giften in de zin van art. 4:67 BW, die relevant zijn voor de berekening van de legitieme portie.

Hof: sprake van gift en quasi-legaat

Het hof Den Haag oordeelt dat sprake is van een relevante gift aan Zoon 1. De inbreng in VOF 2 van de onroerende zaken door de moeder worden door het hof als beleggingen (box 3-vermogen) aangemerkt, niet als ondernemingsvermogen. De bedrijfsopvolgingsrechtspraak zou daarom niet van toepassing zijn. Ook beschouwt het hof het overnamebeding als een quasi-legaat op grond van art. 4:126 lid 2 onder a BW.

Hoge Raad: hof treedt buiten partijdebat

De Hoge Raad vernietigt dit oordeel. Het hof is buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden door te oordelen dat sprake was van beleggingen. Zoon 2 had hierover geen stellingen ingenomen. Dit is in strijd met art. 24 Rv.

Ook had het hof het betoog van Zoon 1, over de pachtverhouding en eerdere samenwerking met zijn vader, niet ongemotiveerd mogen passeren. Het oordeel dat sprake was van een gift en een quasi-legaat kan daarom niet in stand blijven.

De Hoge Raad constateert verder meerdere gebreken in de berekening van de legitieme portie door het hof. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof Den Haag en verwijst de zaak naar het hof Amsterdam voor verdere behandeling.

Share This

Cassatieblog.nl