HR 22 februari 2013, LJN BY1529 (Stokke/H3 Products)

Om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen, is vereist dat het desbetreffende werk een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Het HvJEU heeft de maatstaf aldus geformuleerd dat het moet gaan om “een eigen intellectuele schepping van de auteur van het werk”. Deze maatstaf geldt evenzeer als het een gebruiksvoorwerp betreft. Aanleiding voor de veronderstelling dat zulks naar Europees recht anders zou zijn, is er niet.

De Hoge Raad heeft uitspraak gedaan in de eerste van drie zaken over beweerde schending van het auteursrecht op de Tripp Trapp-stoelen.

De kinderstoel Carlo van fabrikant H3 Products doet denken aan de bekendere en oudere kinderstoel Tripp Trapp van Stokke. Alleen, het frame van de Carlo is gebogen, terwijl het frame van de Tripp Trapp recht is. Het hof vergelijkt de stoelen en oordeelt dat de totaalindrukken van de stoelen zodanig verschillen, dat geen sprake is van inbreuk op het auteursrecht op de Tripp Trapp. Dat is een feitelijk oordeel en zolang de rechter die over de feiten oordeelt de juiste maatstaven hanteert en zijn oordeel voldoende motiveert, treedt de Hoge Raad daar niet in. Alle klachten over de rechtsopvatting en motivering van het hof stranden volgens de Hoge Raad bij gebrek aan feitelijke grondslag. Niettemin neemt de Hoge Raad de gelegenheid te baat om de rechtspraak over auteursrechtelijke beschermingsomvang en de wijze waarop inbreukvragen moeten worden beantwoord, op een rij te zetten.

Als eerste bevestigt de Hoge Raad dat de Nederlandse drempel voor auteursrechtelijke bescherming – vereist is dat het desbetreffende werk “een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt” – overeenkomt met de Europese maatstaf, zoals die door het Hof van Justitie EU voor het eerst in het arrest Infopaq I  (HvJEU 16 juli 2009, nr. C-5/08) werd verwoord: er moet sprake zijn van “een eigen intellectuele schepping van de auteur van het werk“. Dit geldt ook voor een gebruiksvoorwerp – een “werk van toegepaste kunst” – zoals een stoel, zowel naar Nederlands als naar Europees recht, aldus de Hoge Raad:

“Aanleiding voor de veronderstelling dat zulks naar Europees recht anders zou zijn, is er niet.”

A-G i.b.d. Verkade gaat in hoofdstuk 4.B van zijn conclusie uitvoeriger in op dit onderwerp.

Dan besteedt de Hoge Raad aandacht aan de vraag welke rol wordt gespeeld door de elementen van het werk die een louter technisch effect hebben (bij de Tripp Trapp onder meer: de hellende stand en de groeven van de staanders, de ergonomische vorm van de rugleuning en de metalen verbindingsstangen) bij de beoordeling van een beweerde auteursrechtinbreuk:

“Dit werkbegrip vindt haar begrenzing waar het eigen, oorspronkelijk karakter enkel datgene betreft wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect. Elementen van het werk die louter een technisch effect dienen of te zeer het resultaat zijn van een door technische uitgangspunten beperkte keuze, zijn van bescherming uitgesloten (vgl. HvJEU 22 december 2010, nr. C-393/09 […] (BSA) en HR 16 juni 2006, LJN AU8940 […] (Kecofa/Lancôme)). Daarbij verdient opmerking dat deze uitsluiting van auteursrechtelijke bescherming zich niet uitstrekt tot alle elementen die een technische functie bezitten: daarmee zou de industriële vormgeving ten onrechte buiten het bereik van het auteursrecht geplaatst worden.

[…] Het feit dat het werk voldoet aan technische en functionele eisen laat onverlet dat de ontwerpmarges of keuzemogelijkheden zodanig kunnen zijn dat voldoende ruimte bestaat voor creatieve keuzes van de maker die een werk in auteursrechtelijke zin kunnen opleveren (vgl. HR 8 september 2006, LJN AX3171, […] (Slotermeervilla’s)).”

Ten slotte bespreekt de Hoge Raad hoe de vraag of sprake is van inbreuk op een auteursrecht moet worden beantwoord, en welke rol niet beschermde elementen in de daartoe te verrichten vergelijking van totaalindrukken kunnen spelen:

“Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van inbreuk op een auteursrecht op een gebruiksvoorwerp dient beoordeeld te worden in welke mate de totaalindrukken van het beweerdelijk inbreuk makende werk en het beweerdelijk bewerkte of nagebootste werk overeenstemmen. De auteursrechtelijk beschermde trekken of elementen van laatstbedoeld werk zijn daarbij bepalend, met dien verstande dat ook een verzameling of bepaalde selectie van op zichzelf niet beschermde elementen, een (oorspronkelijk) werk kan zijn in de zin van de Auteurswet, mits die selectie het persoonlijk stempel van de maker draagt. Bij de vergelijking van de totaalindrukken dienen dus ook onbeschermde elementen in aanmerking te worden genomen, voor zover de combinatie van al deze elementen in het beweerdelijk nagebootste werk aan de “werktoets” beantwoordt. Voorts geldt dat de enkele omstandigheid dat het werk of bepaalde elementen daarvan, passen binnen een bepaalde mode, stijl of trend niet betekent dat het werk of deze elementen zonder meer onbeschermd zijn. Onderzocht moet worden of de vormgeving van de (combinatie van de) verschillende elementen zodanig is dat aangenomen kan worden dat met het ontwerp door de maker op een voldoende eigen wijze uiting is gegeven aan de vigerende stijl, trend of mode (HR 29 december 1995, […] NJ 1996/546 (Decaux/Mediamax)).”

De andere twee Tripp Trapp-procedures (Hauck/Stokke en Stokke/Fikszo/H3) staan in de komende weken op de rol voor arrest.

Cassatieblog.nl

Share This