HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:181
Huwelijksvermogensrecht. Zolang de verdeling en verrekening van het saldo van gezamenlijke bankrekeningen van de echtgenoten niet definitief is vastgesteld, kan de echtgenoot die uit hoofde van die verdeling en verrekening gehouden is de andere echtgenoot een geldsom te betalen, niet in verzuim zijn met de betaling van het toegewezen bedrag. Vgl. HR 15 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0387, NJ 2008/108.
In de onderhavige zaak stond de vermogensrechtelijke afwikkeling van een huwelijk, beheerst door Algerijns recht, centraal. Dit betekende onder meer dat tussen partijen geen enkele vorm van gemeenschap heeft bestaan. Saldi van bankrekeningen die op naam van beide echtgenoten staan komen naar Algerijns recht evenwel aan ieder voor de helft toe.
De eindbeschikking van de appelrechter bevatte een aantal slordigheden. Zowel in het principale als in het incidentele cassatieberoep is daarover met succes geklaagd.
In het principale beroep wees de vrouw er op dat het hof had verzuimd te beslissen op haar verzoek om een substantieel, door de man van een gezamenlijke bankrekening van partijen opgenomen bedrag in de verrekening te betrekken, te weten: € 200.000,-. De Hoge Raad loopt het partijdebat na, constateert dat de man er blijkens zijn stukken ook van is uitgegaan dat de vrouw een dergelijk verzoek deed en concludeert dat de klacht slaagt. Mocht het hof hebben gemeend dat het betreffende bedrag niet voor verrekening in aanmerking komt, dan is dat onbegrijpelijk, aldus de Hoge Raad.
De vrouw wees verder nog op een discrepantie tussen de overwegingen in de eindbeschikking van het hof en het dictum daarvan. Deze discrepantie had betrekking op een in eerste aanleg door de rechtbank aan taxatie van de voormalige echtelijke woning verbonden voorwaarde. Die voorwaarde behelsde een termijn, die door het tijdsverloop in appel inmiddels achterhaald was. Waar de betreffende voorwaarde in appel standhield, had het hof (eigener beweging) een nieuwe, actuele termijn dienen te bepalen, aldus de Hoge Raad.
In zijn incidentele cassatieberoep klaagde de man dat het hof over het hoofd had gezien dat hij ten aanzien van het bedrag, dat de vrouw uit hoofde van de verdeling en verrekening tussen partijen gehouden was aan de man te betalen, een vergoeding van wettelijke rente had verzocht. Ook die klacht slaagt.
Bij wijze van voorschot op de verwijzingsprocedure wijst de Hoge Raad er wel op dat de vrouw niet in verzuim kan zijn met de betaling van het toegewezen bedrag, zolang de verdeling en verrekening van het saldo van de gezamenlijke bankrekeningen van partijen nog niet definitief was vastgesteld. De Hoge Raad verwijst naar zijn uitspraak van 15 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0387, NJ 2008/108, waarin het college een soortgelijk oordeel gaf ten aanzien van een vordering gebaseerd op de afwikkeling van een Amsterdams verrekenbeding. In dié uitspraak werd overigens weer verwezen naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad over de ingangsdatum van wettelijke rente ten aanzien van een overbedelingsvordering, ontstaan na de verdeling van een huwelijksgemeenschap. Zie: HR 8 juli 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2623, NJ 2005/486 en HR 20 oktober 2000, NJ 2002/436.