Selecteer een pagina

Alle berichten met de tag: verrekening


HR 11 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2005

Als een partij bij wijze van verweer een beroep doet op verrekening en de rechter dat verweer verwerpt met toepassing van artikel 6:136 BW, komt die rechter aan een beoordeling van de verrekeningsbevoegdheid uit artikel 6:127 lid 2 BW niet toe. Indien een schuldenaar vervolgens in hoger beroep opkomt tegen de verwerping van zijn verrekeningsverweer op de voet van art. 6:136 BW, moet de rechter in hoger beroep, indien hij voor toepassing van art. 6:136 BW geen aanleiding ziet, alsnog beoordelen of de schuldenaar tot verrekening bevoegd was op het moment dat deze de verrekeningsverklaring uitbracht. (meer…)

HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:637

Het bewijsvermoeden van artikel 1:141 lid 3 BW ziet uitsluitend op de vraag of het aanwezige vermogen al dan niet gefinancierd is uit hetgeen verrekend had moeten worden. Voor de vaststelling van de omvang van het te verrekenen vermogen op de peildatum gelden de gewone regels van stelplicht en bewijslast. Beschrijving van het te verrekenen vermogen hangende procedure terzake afwikkeling niet-uitgevoerd verrekenbeding. Miskenning devolutieve werking appel. (meer…)

HR 15 maart 2019 ECLI:NL:HR:2019:377 

Bij beëindiging van de schuldsaneringsregeling door toekenning van een schone lei, is een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan is gebleven, niet langer afdwingbaar (art. 358 lid 1 Fw). Omdat de schuldenaar van degene aan wie de schone lei is toegekend niet bevoegd is als schuldeiser de nakoming van een dergelijke vordering af te dwingen, is hij betrekking met die vordering niet bevoegd om zich op verrekening te beroepen. De ratio van de toekenning van de schone lei staat daarbij in de weg aan analoge toepassing van art. 6:131 lid 1 BW. Wel kan een beroep op niet-verrekenbaarheid wegens niet-afdwingbaarheid van de vordering, wegens de bijzondere omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. (meer…)

HR 23 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2189 (Curatoren Eurocommerce/Rabobank)

In deze prejudiciële procedure staat de vraag centraal hoe een bank moet omgaan met stortingen op de rekening-courant in het zicht van faillissement van de rekeninghouder. De bank heeft (ook op grond van de algemene bankvoorwaarden) een openbaar pandrecht op al hetgeen de rekeninghouder van de bank te vorderen heeft. Binnen de rekening-courantverhouding wordt de bank door een betaling van een schuldenaar aan de rekeninghouder op zijn beurt schuldenaar van de rekeninghouder, maar kan de bank deze schuld verrekenen met wat hij van de rekeninghouder te vorderen heeft. De Hoge Raad beslist dat op deze verrekening art. 54 Fw van toepassing is, welk artikel onder omstandigheden aan verrekening in de weg staat. Als betalingen op de rekening binnenkomen na het peilmoment (het moment dat de bank niet meer te goeder trouw is in de zin van art. 54 Fw), mag de bank zich daarop niet verhalen, ook niet op grond van zijn pandrecht. (meer…)

HR 23 maart 2018 ECLI:NL:HR:2018:428

Art. 3:43 lid 1, aanhef en onder a, en slot, Bw bedreigt met nietigheid rechtshandelingen die strekken tot verkrijging door (onder meer) advocaten van goederen waarover een geding aanhangig is voor het gerecht onder welks rechtsgebied zij hun bediening uitoefenen. Deze bepaling is slechts van toepassing indien over de betrokken goederen een geding aanhangig is in de zin van art. 125 lid 1 Rv, dat wil zeggen vanaf de dag van de dagvaarding, dan wel, in geval van digitaal procederen, de dag waarop de procesinleiding is ingediend. (meer…)

Cassatieblog.nl