HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1280 (V Marine Fuels/Dexhon Shipping)
art. 5 Beslagverdrag kent exclusieve rechtsmacht toe aan de rechter binnen wiens rechtsgebied het scheepsbeslag is gelegd – in dit geval de Marokkaanse rechter – om dat scheepsbeslag op te heffen tegen het stellen van zekerheid en om de teruggave van die zekerheid te gelasten. Indien sprake is van exclusieve rechtsmacht van de Marokkaanse rechter voor opheffing en teruggave, wordt die rechtsmacht op onaanvaardbare wijze doorkruist indien de rechter van een andere verdragsstaat – in dit geval de Nederlandse rechter – rechtsmacht zou aannemen voor een vordering als hier door Dexhon c.s. is ingesteld.
In deze zaak was in Marokko beslag gelegd op een zeeschip vanwege volgens V Marine Fuels nog openstaande vorderingen uit hoofde van brandstofleveranties. Daarover is in Nederland een bodemprocedure aanhangig (waarin de bevoegdheid van de Nederlandse rechter geen punt van geschil is). Dit beslag is opgeheven nadat Dexhon een bedrag van USD 272.863 in Marokkaanse valuta bij het Marokkaanse gerecht in Casablanca had gestort. Aan de orde was of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de door Dexhon en Zodiac ingestelde incidentele/provisionele vordering op de voet van art. 223 Rv tot het accepteren door V Marine van de door Dexhon en Zodiac aangeboden garantie tegen gelijktijdige terugbetaling van het zich onder het gerecht in Marokko bevindende contante door Dexhon en Zodiac gestorte bedrag. In dit verband is vooral art. 5 van het Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige regels betreffende het conservatoir beslag op zeeschepen van 10 mei 1952 (Trb. 1981, 165, het Beslagverdrag) van belang. Dit artikel bepaalt kort gezegd dat de rechter die bevoegd is te oordelen over het leggen van het beslag ook bevoegd is te beslissen over de opheffing van het beslag tegen het stellen van zekerheid. De vraag was of dit artikel ook geldt in gevallen waarin geen opheffing van het beslag wordt gevorderd tegen het stellen van zekerheid, maar het vervangen van de ene zekerheid (de storting bij het Marokkaanse gerecht) tegen een andere (een (Nederlandse) bankgarantie). Het hof meende van niet en had bevoegdheid aangenomen. Dat oordeel vond nog genade in de conclusie van Advocaat-Generaal Vlas, maar niet bij de Hoge Raad.
Nadat de Hoge Raad eerst (in rov. 3.3) heeft uiteengezet hoe verdragen aan de hand van het Weens Verdragenverdrag moeten worden uitgelegd en welke gezichtspunten daarbij een rol spelen, gaat hij in op de bevoegdheidsregeling in het Beslagverdrag. Hij overweegt (rov. 3.4):
‘De tekst van art. 5 Beslagverdrag bepaalt niet met zoveel woorden dat de in deze bepaling bedoelde bevoegdheid om de opheffing van het beslag toe te staan, bij uitsluiting toekomt aan het gerecht of de andere bevoegde rechterlijke autoriteit (hierna gezamenlijk: rechter) binnen wiens rechtsgebied op het schip beslag is gelegd. Daar staat tegenover dat het artikel evenmin met zoveel woorden bepaalt dat de bevoegdheid tot opheffing van het beslag ook toekomt aan de rechters van de andere verdragsstaten, of dat de bevoegdheid tot opheffing van het beslag van die andere rechters onverlet wordt gelaten.
De context, in het bijzonder het verband tussen art. 5 Beslagverdrag en de art. 4 en 6 Beslagverdrag, duidt erop dat de in art. 5 Beslagverdrag bedoelde rechtsmacht exclusief is bedoeld. Art. 4 Beslagverdrag bepaalt dat op een schip slechts beslag kan worden gelegd (“… may only be arrested …” respectievelijk “… ne peut être saisi qu’avec …”) met verlof van de rechter van de verdragsstaat waar het beslag wordt gelegd, wat meebrengt dat het verlof tot beslaglegging uitsluitend kan worden verleend door de rechter van de verdragsstaat waar het schip zich bevindt ten tijde van de beslaglegging (kort gezegd: het beslagforum), met uitsluiting van de rechters van de andere verdragsstaten. Volgens art. 6 Beslagverdrag worden de in die bepaling opgesomde kwesties, waaronder de procedureregels betreffende het scheepsbeslag, het verkrijgen van het verlof tot beslaglegging en “alle andere processuele incidenten die een beslag tot gevolg heeft” (“all matters of procedure which the arrest may entail” respectievelijk “tous autres incidents de procédure qu’une saisie peut soulever”), beheerst door het recht van de verdragsstaat waar het beslag is gelegd of daartoe verlof is gevraagd. Met een en ander strookt om art. 5 Beslagverdrag aldus uit te leggen dat exclusief het (in art. 4 bedoelde) beslagforum rechtsmacht toekomt om het beslag op te heffen tegen vervangende zekerheidsstelling, met uitsluiting dus van de rechters van de andere verdragsstaten.
De travaux préparatoires van art. 5 Beslagverdrag bevatten geen aanwijzingen dat deze bepaling anders moet worden uitgelegd dan kan worden afgeleid uit haar hiervoor bedoelde context.
Ten slotte biedt ook de heersende opvatting in de rechtspraak en literatuur van de verdragsstaten steun voor de hiervoor bedoelde uitleg van art. 5 Beslagverdrag. Zo heeft de Franse Cour de cassation geoordeeld dat de art. 4 en 5 Beslagverdrag de Franse rechter exclusieve rechtsmacht toekennen om voor een in een Franse haven gelegen schip verlof tot beslaglegging te verlenen en opheffing van het beslag te bevelen. Ook in de literatuur wordt dit standpunt ingenomen.’
Hoewel art. 5 volgens de Hoge Raad naar de letter alleen ziet op de opheffing van het beslag brengt het verband met art. 6, dat bepaalt dat het recht van het beslagforum van toepassing is op ‘alle andere processuele incidenten die een beslag tot gevolg heeft’, volgens hem mee dat het voor de hand ligt art. 5 zo uit te leggen dat ook de rechter van het beslagforum bevoegd is. Daarmee strookt volgens hem dus niet dat de Nederlandse rechter rechtsmacht zou aannemen ten aanzien van een vordering tot vervanging van zekerheid mede omdat de Nederlandse rechter dan op onaanvaardbare wijze invloed zou uitoefenen op de procesvoering en de rechterlijke oordeelsvorming in de procedure ten overstaan van de in art. 5 Beslagverdrag bedoelde rechter. Daaruit volgt gelet op art. 71 Verordening Brussel I-bis en oudere rechtspraak van het HvJEU volgens de Hoge Raad ook dat art. 5 Beslagverdrag de toepassing van Verordening Brussel I-bis uitsluit voor de gevallen waarop art. 5 Beslagverdrag ziet.
Wrang voor Dexhon is wel dat zij in hoger beroep een opinie van een Marokkaanse advocaat heeft overgelegd waaruit blijkt dat de Marokkaanse rechter zich niet met de opheffing van de zekerheid zal bemoeien (en het vragen daarvan aan de Marokkaanse rechter dus ook geen zin heeft) zolang er geen inhoudelijke beslissing omtrent de vordering is gegeven (waartoe de Marokkaanse rechter niet bevoegd is omdat de Nederlandse rechter (onbetwist) bevoegd is om daarover te beslissen). Daarvan uitgaande leidt de beslissing van de Hoge Raad er toe dat zolang in de bodemprocedure niet (onherroepelijk) is beslist, geen vervanging van de zekerheid kan worden verkregen.