Selecteer een pagina

HR 22 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1281

Het hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat het op de weg van eisers ligt om aannemelijk te maken dat de in beslag genomen aandelen een andere dan een publieke bestemming hebben en om daartoe voldoende gegevens aan te dragen. Het in kort geding gegeven oordeel dat eisers dat onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt, behoefde geen nadere motivering.

Feiten

 Het in dit arrest voorliggende geschil bereikt voor de tweede keer de Hoge Raad. De feiten blijken uit het arrest dat de Hoge Raad in 2020 wees. Dat arrest is hier (CB 2021-4) besproken.

Eisers tot cassatie hebben meer dan een miljard Amerikaanse dollars geïnvesteerd in olievelden in Kazachstan. Zij menen dat Kazachstan zich deze investeringen onrechtmatig heeft toegeëigend. Daarover hebben zij een arbitrageprocedure tegen Kazachstan aanhangig gemaakt.

Samruk is een naar het recht van Kazachstan opgerichte Joint Stock Company,  waarvan Kazachstan oprichter en enig aandeelhouder is. In de Kazakhstan Law on the National Welfare Fund is bepaald dat de aandelen in Samruk de exclusieve eigendom zijn van Kazachstan en niet kunnen worden vervreemd. Samruk houdt aandelen in de Nederlandse vennootschap KMG Kashagan B.V. (hierna: KMGK). Samruk en Kazachstan zijn beiden verweerder in deze cassatieprocedure.

Bij arbitraal vonnis van 19 december 2013 is Kazachstan veroordeeld tot betaling van $ 497.685.101,- en € 802.133,23. Kazachstan heeft niet aan dit arbitraal vonnis voldaan.

Verweerders hebben de voorzieningenrechter verlof gevraagd om ten laste van Kazachstan en Samruk conservatoir beslag te leggen op onder meer de aandelen van Samruk in KMGK. De voorzieningenrechter heeft het verlof verleend en verweerders hebben op 14 september 2017 het bovengenoemde conservatoire beslag gelegd.

Verloop van de procedure

Samruk heeft een kort geding aangespannen om het conservatoire beslag op te heffen. In zijn eerdere arrest oordeelde de Hoge Raad onder meer dat na verwijzing mede zal moeten worden onderzocht of de beslagen goederen moeten worden aangemerkt als eigendom van de Staat Kazachstan, in de zin van art. 19 onderdeel c, Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van staten en hun eigendommen.

Het verwijzingshof overwoog dat voor goederen die eigendom zijn van een staat (Kazachstan) een presumptie van immuniteit van executie geldt, die alleen wijkt indien is vastgesteld dat de in beslag genomen aandelen door Kazachstan worden gebruikt voor andere dan publieke doeleinden. De partij die zich beroept op een uitzondering op de immuniteit van executie, dient gegevens aan te dragen aan de hand waarvan dat kan worden vastgesteld.

Het hof oordeelde dat eisers onvoldoende gegevens hebben aangedragen om vast te kunnen stellen dat de door Samruk gehouden aandelen in KMGK bestemd zijn voor andere dan publieke doeleinden.

 Hoge Raad

 De Hoge Raad overweegt dat de klachten van het middel ervan uitgaan dat het hof bij de beoordeling van het beroep op immuniteit van executie het statutaire doel van Samruk doorslaggevend heeft geacht. Het hof zou de feitelijke inrichting van de activiteiten van Samruk hebben genegeerd.

Deze klachten missen feitelijke grondslag, zo oordeelt de Hoge Raad. Hij overweegt dat het hof terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat het op de weg van eisers ligt om aannemelijk te maken dat de in beslag genomen aandelen een andere dan een publieke bestemming hebben en om daartoe voldoende gegevens aan te dragen. In rov. 3.13 en 3.14 heeft het hof geoordeeld dat eisers dit onvoldoende hebben gedaan.

De Hoge Raad overweegt dat uit het oordeel van het hof blijkt dat het hof de stellingen van eisers over de activiteiten van Samruk niet heeft genegeerd, maar dat het die onvoldoende achtte om te oordelen dat de aandelen een andere dan een publieke bestemming hadden. Dat in kort geding gegeven oordeel behoefde geen nadere motivering, aldus de Hoge Raad.

De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dat is conform de conclusie van A-G Vlas.

Cassatieblog.nl

Share This