HR 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:299 (Ontvanger / Hydepark)

Wanneer een vordering van een participant van een fiscale eenheid op de Ontvanger door de Ontvanger wordt verrekend met een belastingschuldschuld van een andere participant, kan eerstgenoemde – wanneer de schuld van de ander later in een fiscale procedure wordt verminderd – het “teveel verrekende” (in civilibus) van de Ontvanger vorderen.

De besloten vennootschappen Hydepark (hierna: HCCI) en CCI vormden enige jaren een fiscale eenheid voor de heffing van vennootschapsbelasting en omzetbelasting. Aan CCI is over dit tijdvak een naheffingsaanslag opgelegd (hierna: de naheffing CCI). Niet veel later heeft de fiscus een aan HCCI opgelegde aanslag verminderd (hierna: de teruggaaf HCCI). De Ontvanger heeft vervolgens aan HCCI meegedeeld dat de teruggaaf HCCI wordt verrekend met de naheffing CCI, en wel op grond van art. 24 Invorderingswet 1990. Die bepaling geeft de Ontvanger de bevoegdheid om een vordering van de ene participant van een fiscale eenheid (op de Ontvanger) te verrekenen met een belastingschuldschuld van een andere participant. In een procedure over de naheffing CCI wordt op enig moment echter een compromis bereikt, op grond waarvan de naheffing CCI in hoger beroep wordt verminderd.

In deze civiele procedure vordert HCCI (en dus niet CCI) het bedrag van deze vermindering aan haar te betalen. Zij beroept zich er daarbij onder meer op dat de teruggaaf HCCI, achteraf bezien, deels ten onrechte is verrekend met de naheffing CCI.

Het hof heeft deze vordering toegewezen. Daartoe oordeelde het hof dat HCCI, nu het bedrag van de door haar – middels verrekening – voldane naheffing CCI is verminderd, een vordering uit onverschuldigde betaling op de Ontvanger heeft. Tevens oordeelde het hof dat HCCI door de verrekening die ten onrechte heeft plaatsgevonden, geen volledige betaling van de teruggaaf HCCI heeft gekregen.

In cassatie betoogt de Ontvanger dat de vermindering van een aanslag in een geval als dit – op grond van de regeling van bestuursrechtelijke geldschulden in de Awb en de Invorderingswet – leidt tot een zelfstandige, op de Ontvanger rustende, teruggaafverplichting jegens de belastingschuldige (CCI). Dat betekent dus, zo heeft de Ontvanger aangevoerd, dat de Awb en de Invorderingswet een eigen regime kennen voor de afwikkeling van gevallen waarin een belastingaanslag die is verrekend met een belastingteruggaaf, naderhand wordt verminderd (zodat verrekening achteraf bezien (deels) ongegrond was). Dit regime staat er volgens de Ontvanger aan in de weg dat de andere participant (HCCI) op grond van het burgerlijk recht (bijv. art. 6:203 BW) eveneens aanspraak kan maken op betaling van desbetreffende bedrag. Anders zou de Ontvanger immers tweemaal kunnen worden aangesproken: (1) door de belastingschuldige op grond van de Awb en de Invorderingswet 1990 en (2) door de andere participant op grond van het civiele recht.

Anders dan Advocaat-Generaal Langemeijer, acht de Hoge Raad het op dit betoog gebaseerde cassatiemiddel ongegrond. Daarbij stelt de Hoge Raad voorop dat zich in deze zaak niet het geval voordoet dat een aanslag bij een latere beschikking is verminderd (op welk geval art. 54 Invorderingswet mede betrekking heeft), maar het geval dat bezwaar en beroep is ingesteld tegen een opgelegde aanslag, zodat tijdens de behandeling daarvan de juiste hoogte van die aanslag nog niet zeker was. De Hoge Raad overweegt dat door het in hoger beroep bereikte compromis en de vastlegging daarvan in de uitspraak van de belastingrechter, het bedrag van de naheffing CCI op een lager bedrag is vastgesteld dan waarvoor die aanslag door de Ontvanger in verrekening is gebracht met de teruggaaf HCCI. Dit betekent, aldus de Hoge Raad, dat het verschil tussen beide bedragen ten onrechte door de Ontvanger is verrekend, en dat het hof terecht heeft geoordeeld dat de vordering die HCCI toekomt uit de teruggaaf HCCI, niet volledig door de Ontvanger is voldaan.

“Anders dan de Ontvanger betoogt, is deze vordering derhalve niet door de verrekening tenietgegaan en hebben het compromis en de uitspraak van de belastingrechter dus niet geleid tot een nieuwe verbintenis (die strekt tot terugbetaling van het teveel verrekende). Door het tegen de naheffing CCI ingestelde bezwaar en beroep was nog niet zeker of de Ontvanger het bedrag daarvan tot de juiste hoogte in verrekening had gebracht. In verband daarmee was de vordering van HCCI uit de teruggaaf HCCI nog niet (met zekerheid) tenietgegaan door de verrekening. Uit de Invorderingswet 1990 of de Awb volgt niet iets anders.”

De Ontvanger is in cassatie bijgestaan door Hans van Wijk en Gijsbrecht Nieuwland en in feitelijke instanties door Elzard Schipper.

Cassatieblog.nl

Share This