HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1046
De in art. 47 AWR opgenomen verplichting voor alle belastingplichtigen tot het – desgevraagd – verstrekken van gegeven en inlichtingen aan de Belastingdienst, welke verplichting niet aan een termijn is gebonden, moet worden onderscheiden van de in art. 52 lid 4 AWR opgenomen verplichting voor administratieplichtigen om hun administratie gedurende zeven jaar te bewaren. In geval van een informatieverzoek kan de belastingplichtige in het algemeen niet aan dat verzoek voorbij gaan door te stellen dat de in art. 52 lid 4 AWR opgenomen bewaartermijn van zeven jaar is verstreken.
Inleiding
In deze zaak heeft de Staat (de Belastingdienst) in kort geding naleving van de informatieplicht ex art. 47 AWR gevorderd, op straffe van een dwangsom. Het gaat om zaken van het zogenoemde rekeningenproject, dat ziet op door de Belgische fiscale autoriteiten verstrekte fotokopieën van afdrukken van microfiches van de KB-Luxbank. Op basis van onderzoek door de Belastingdienst naar de op de fiches vermelde namen en saldi zijn de belastingplichtigen geïdentificeerd als rekeninghouder van een of meer rekeningen bij KB-Lux. Aan deze belastingplichtigen zijn diverse navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en navorderingsaanslagen vermogensbelasting opgelegd (met diverse fiscale boeten). Ook is een informatiebeschikking op de voet van art. 52a lid 1 AWR afgegeven, waarin is vastgesteld dat niet is voldaan aan de verplichtingen uit hoofde van art. 47 AWR tot informatieverstrekking voor de belastingheffing. De Staat heeft in deze zaken – samengevat – gevorderd, dat de belastingplichtigen op straffe van verbeurte van een dwangsom zullen voldoen aan de op grond van art. 47 AWR op hen rustende informatieplicht over de periode vanaf 1994 tot heden. De voorzieningenrechter en het hof hebben de vorderingen van de Staat (in gewijzigde vorm) toegewezen.
Bewijs van bestemming van het saldo
Bij pleidooi in hoger beroep hadden de belastingplichtigen in deze zaak aangegeven dat het saldo van de rekening bij KB-Luxbank in 1994 naar alle waarschijnlijkheid was overgemaakt naar een van hun rekeningen bij Mees Pierson in Nederland. Het hof oordeelde dat van hen mocht worden gevergd dat zij informatie zouden opvragen bij Mees Pierson. In cassatie wordt door de belastingplichtigen onder meer geklaagd dat de Staat nimmer gevraagd had om bescheiden van Mees Pierson. Uit het woord ‘desgevraagd’ in art. 47 AWR volgde volgens hen dat uitsluitend gegevens die door de Belastingdienst zijn gevraagd, behoeven te worden verstrekt. Deze klacht wordt verworpen. De Belastingdienst hoefde de bank Mees Pierson niet expliciet in zijn verzoek te vermelden:
“De belastingdienst heeft gevraagd naar “schriftelijk bewijs van de bestemming van het saldo dan wel de saldi na opheffing”. Ter voldoening aan dit verzoek (‘desgevraagd’) dienden [eisers] bewijsstukken ter zake van de bestemming van het saldo dan wel de saldi over te leggen. Niet valt in te zien waarom de omstandigheid dat [eisers] MeesPierson als mogelijke bestemming van het saldo of de saldi hadden genoemd, zou meebrengen dat de belastingdienst expliciet die bank in zijn verzoek had moeten vermelden. Bovendien mocht de belastingdienst ermee rekening houden dat het saldo of de saldi geheel of ten dele elders terecht waren gekomen.”
Informatieplicht (art. 47 AWR) – bewaarplicht (art. 52 lid 4 AWR)
In cassatie wordt voorts geklaagd dat het hof heeft miskend dat de Belastingdienst in verband met beginselen van behoorlijk bestuur de gevraagde gegevens na zeven jaar niet meer van hen mag opvragen. Omdat het hof in het midden had gelaten of de belastingplichtigen administratieplichtigen in de zin van art. 52 AWR zijn, wordt dat in cassatie veronderstellenderwijs tot uitgangspunt genomen. Wie administratieplichtigen zijn volgt uit art. 52 lid 2 AWR.
De Hoge Raad stelt bij de beoordeling van deze klacht voorop dat op grond van art. 52 lid 4 AWR administratieplichtigen verplicht hun administratie gedurende zeven jaar te bewaren. Deze verplichting is in beleidsregels aldus vormgegeven, zo overweegt de Hoge Raad, dat deze bewaarplicht van zeven jaren geldt voor de onderdelen grootboek, debiteuren- en crediteurenadministratie, loonadministratie en voorraadadministratie, en dat de administratieplichtige voor overige gegevensdragers met de Belastingdienst afspraken kan maken voor een kortere bewaartijd. In de onderhavige zaak moet volgens de Hoge Raad worden aangenomen dat de Belastingdienst tevens publiekelijk heeft bekendgemaakt dat de ‘basisgegevens’ – waarmee klaarblijkelijk wordt gedoeld op grootboek, debiteuren- en crediteurenadministratie, loonadministratie en voorraadadministratie – na de termijn van zeven jaar niet meer zullen worden opgevraagd.
De Hoge Raad benadrukt vervolgens dat art. 47 AWR en art. 52 AWR van elkaar te onderscheiden verplichtingen bevatten. Art. 47 AWR verplicht tot het – desgevraagd – verstrekken van gegevens en inlichtingen. Deze verplichting geldt voor alle (vermoedelijk) belastingplichtigen en is niet aan een termijn gebonden. Voor zover administratieplichtigen vertrouwen kunnen ontlenen aan de hiervoor genoemde mededelingen van de Belastingdienst, hangt dat vertrouwen samen met de uit hoofde van art. 52 AWR op hen rustende verplichting tot het voeren en bewaren van een administratie, en betreft het alleen de hiervoor bedoelde onderdelen van de administratie (grootboek, debiteuren- en crediteurenadministratie, loonadministratie en voorraadadministratie).
De klacht vermeldt in dit geval echter niet dat de door de Belastingdienst opgevraagde gegevens deel uitmaken van deze onderdelen van de administratie van de belastingplichtigen en faalt dan ook.
Ook de overige klachten van de belastingplichtigen worden door de Hoge Raad (deels met toepassing van art. 81 lid 1 RO) verworpen.
De Staat is in cassatie bijgestaan door Hans van Wijk en Nicoline Bergman en bij het hof door Wemmeke Wisman.