HR 23 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1267
Het is een werkgever toegestaan om een uitvoeringsovereenkomst met een pensioenfonds te beëindigen en alleen voor de op het moment van beëindiging nog actieve deelnemers (dat wil zeggen de werknemers die op dat moment nog in dienst zijn) een pensioenregeling te treffen met een verzekeraar met daarin een voorwaardelijke indexeringsmogelijkheid, terwijl de tot dan toe opgebouwde pensioenen voor alle actieve en gewezen deelnemers, alsmede voor de gepensioneerden, worden achtergelaten bij het pensioenfonds met de consequentie dat dit pensioenfonds wordt geliquideerd en de indexeringsregeling voor de reeds opgebouwde pensioenen na overdracht aan een verzekeraar vervalt. Dat levert geen ongerechtvaardigde ongelijke behandeling op door de werkgever.
Euronext had een pensioenuitvoeringsovereenkomst gesloten (met nog vier andere werkgevers) met het Pensioenfonds Mercurius (PMA). In die overeenkomst was een voorwaardelijke indexeringsmogelijkheid voor de pensioenen opgenomen. Door de financiële crisis in 2008 verslechterde echter de dekkingsgraad van PMA. In dat verband werd een herstelplan tot 2012 opgesteld, op grond waarvan Euronext een eenmalige storting van ongeveer € 1,3 mln. heeft gedaan en gedurende het herstelplan een toeslag van 10% op de premie betaalde. Die regeling werd ook overeengekomen in de uitvoeringsovereenkomst 2012-2013, waarbij Euronext in aanvulling daarop nog een aanvullende storting heeft gedaan van ongeveer € 11 mln. Desalniettemin zijn de pensioenen voor alle deelnemers in 2013 met 3% gekort. Op 31 december 2013 heeft Euronext de uitvoeringsovereenkomst beëindigd en nog een beëindigingsvergoeding van € 665.000 voldaan. Daarbij heeft zij alleen voor de op 1 januari 2014 nog actieve deelnemers een nieuwe uitvoeringsovereenkomst gesloten met Delta Lloyd waarin een voorwaardelijke indexeringsregeling was overeengekomen en waartoe Euronext ook een indexeringsdepot heeft gestort bij Delta Lloyd. Omdat ook de andere werkgevers de uitvoeringsovereenkomsten met PMA hadden beëindigd, achtte PMA het noodzakelijk het pensioenfonds te liquideren omdat de continuïteit niet was gegarandeerd. Daarbij heeft zij de opgebouwde pensioenen overgedragen aan Delta Lloyd. Gelet op de staat waarin het fonds zich bevond, kon echter geen voorwaardelijke indexeringsregeling worden bedongen. Gevolg hiervan was dat de gerechtigden achter VPE, anders dan de op 1 januari 2014 nog actieve deelnemers, geen uitzicht meer hadden op indexering. Zij meenden dat dit in strijd was met art. 58 Pw, met goed werkgeverschap en ook overigens een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling opleverde. Zij hebben dan ook een vordering ingesteld tegen Euronext om alsnog een zodanig bedrag aan Delta Lloyd te betalen dat het uitzicht op indexering kon worden hersteld en tot schadevergoeding.
Het hof wees die vordering toe omdat Euronext gelet op de art. 23 en 58 Pw, art. 7:611 BW en de belangen van de gerechtigden achter VPE niet zonder meer tot beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst met PMA had kunnen overgaan en de gewezen deelnemers en gepensioneerden gelijk had moeten behandelen met de op 1 januari 2014 nog actieven.
Euronext kwam daartegen op en vond de Hoge Raad aan haar zijde.
De Hoge Raad overweegt allereerst dat art. 7:611 BW (goed werkgeverschap) voor zover het de pensioenovereenkomsten betreft blijft gelden als de arbeidsovereenkomsten zijn geëindigd. Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat het hof echter heeft miskend dat art. 58 Pw niet ziet op de werkgever, maar op de pensioenuitvoerder (in dit geval PMA). Vervolgens gaat de Hoge Raad ook uitvoerig in op de parlementaire geschiedenis van art. 58 Pw in verband met de vraag of dit ook het maken van onderscheid tussen gewezen deelnemers en nog actieve deelnemers (hetgeen in dit geval aan de orde was) verbiedt. De Hoge Raad overweegt dat uit art. 58 lid 1 en lid 3 Pw niet volgt dat gewezen deelnemers en gepensioneerden op gelijke wijze moeten worden behandeld als actieven. Die bepalingen verzetten zich volgens de Hoge Raad immers, gelet op de bewoordingen ervan en de parlementaire geschiedenis, alleen tegen een onderscheid dat kan ontstaan in het geval van verhoging van een ouderdomspensioenrecht door middel van een toeslag.
Evenmin volgt volgens de Hoge Raad uit art. 58 lid 1 en lid 3 Pw dat als een ouderdomspensioenrecht van een (actief)gepensioneerde die op 1 januari 2014 als werknemer bij Euronext in dienst was, wordt verhoogd, het ouderdomspensioenrecht of de aanspraak op ouderdomspensioen van personen die voor 1 januari 2014 gepensioneerde of gewezen deelnemer in de door PMA (en na de collectieve waardeoverdracht Delta Lloyd) uitgevoerde pensioenregelingen zijn geworden, in dezelfde mate moet worden verhoogd. Deze personen hebben immers niet deelgenomen in de nieuwe pensioenregeling van 2014.
Het hof had bovendien uit art. 7:611 BW en art. 23 Pw afgeleid dat Euronext de uitvoeringsovereenkomst niet zonder meer had kunnen beëindigen ten aanzien van de gerechtigden achter VPE. Dat is volgens de Hoge Raad onjuist omdat de uit art. 23 Pw volgende verplichting tot het in stand houden van een uitvoeringsovereenkomst alleen geldt voor nog in dienst zijnde werknemers en niet voor gewezen deelnemers of gepensioneerden. Bovendien had het hof onvoldoende inzicht geboden in zijn gedachtegang waarom art. 7:611 BW los daarvan mee zou brengen dat Euronext de uitvoeringsovereenkomst gelet op de belangen van de gerechtigden achter VPE niet had kunnen beëindigen.
De Hoge Raad wijdt daarna ook uitvoerige beschouwingen aan de verhoudingen tussen de werkgever, werknemer en de pensioenuitvoerder. Volgens de Hoge Raad mondt het onderbrengen van de pensioenovereenkomst bij een pensioenuitvoerder uit in een driepartijenverhouding. De driepartijenverhouding wordt gevormd door de rechtsbetrekking tussen werkgever en werknemer op basis van de pensioenovereenkomst, de rechtsbetrekking tussen werkgever en pensioenuitvoerder tot uitvoering van de pensioenovereenkomst op basis van de uitvoeringsovereenkomst en de rechtsbetrekking tussen pensioenuitvoerder en pensioen(aanspraak)gerechtigde op basis van het pensioenreglement (deelnemersverhouding). Tussen deze rechtsbetrekkingen bestaat samenhang, maar hetgeen geldt in de ene rechtsbetrekking geldt niet zonder meer ook in de andere rechtsbetrekkingen. Na de opzegging en liquidatie kon PMA geen rechten meer ontlenen aan de in de uitvoeringsovereenkomst met Euronext neergelegde (aanvullende) financiële afspraken. VPE konden dat derhalve volgens de Hoge Raad evenmin, ook niet als de pensioenovereenkomsten een bepaling bevatten die meebracht dat de door Euronext met PMA gemaakte afspraak tot het doen van aanvullende betalingen ook jegens hen gold. De Pensioenwet berust volgens de Hoge Raad verder op het uitgangspunt dat de werknemer jegens de pensioenuitvoerder recht heeft op de pensioenaanspraken en uitkeringen die de werkgever ten behoeve van hem in de uitvoeringsovereenkomst heeft bedongen. Deze begunstiging in de uitvoeringsovereenkomst is aan te merken als derdenbeding als bedoeld in art. 6:253 lid 1 BW. De werknemer aanvaardt, door het sluiten van de pensioenovereenkomst met de werkgever, de begunstiging (het derdenbeding) in de uitvoeringovereenkomst. Na aanvaarding van het derdenbeding geldt de werknemer op grond van art. 6:254 lid 1 BW als partij bij de uitvoeringsovereenkomst. De begunstiging heeft volgens de Hoge Raad betrekking op het in de uitvoeringsovereenkomst opgenomen recht op een pensioenuitkering. De enkele omstandigheid dat een werknemer door aanvaarding van de begunstiging op grond van art. 6:254 lid 1 BW als partij bij de uitvoeringsovereenkomst geldt, brengt echter niet mee dat de werknemer op die grond jegens de werkgever recht heeft op nakoming van diens in de uitvoeringsovereenkomst neergelegde (financiële) verplichtingen jegens de pensioenuitvoerder. Een zodanig recht op nakoming vloeit, aldus de Hoge Raad, ook niet voort uit de Pensioenwet.
Ten slotte honoreert de Hoge Raad ook nog de klacht waarin werd betoogd dat het hof ten onrechte de vordering tot indexering had toegewezen ten aanzien van alle gerechtigden die voor 2012 uit dienst waren getreden (zoals ook de gerechtigden achter VPE) en niet alleen ten aanzien van de gerechtigden achter VPE.