Selecteer een pagina

HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1350

Het hof heeft de bij de mondelinge behandeling van het verzoek tot nihil stelling van de partneralimentatie  ten onrechte de minder verstrekkende stelling van de man, dat de behoeftigheid van de vrouw is afgenomen, over het hoofd gezien.

In cassatie wordt in het bijzonder geklaagd dat het hof zich ten onrechte heeft beperkt tot beantwoording van de vraag of de vrouw volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en niet heeft beoordeeld of er grond was voor een vermindering van de alimentatie wegens de (door de gestegen inkomsten) lagere behoeftigheid van de vrouw. De man klaagt dat hij ter zitting ook een minder verstrekkende stelling heeft aangevoerd: primair heeft hij gesteld dat zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en subsidiair dat haar actuele  behoeftigheid fors is afgenomen.

“3.4 Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling ten overstaan van het hof en de daaraan gehechte aantekeningen van de advocaat van de man – een en ander zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.3 en 2.5 – heeft de man tijdens de mondelinge behandeling, in reactie op de door de vrouw ter gelegenheid van die mondelinge behandeling in het geding gebrachte loonstroken, mede de behoeftigheid van de vrouw aan de orde gesteld, en heeft de vrouw het standpunt van de man met betrekking tot haar behoeftigheid bestreden. In het betoog van de man in hoger beroep ligt besloten dat hij primair heeft verzocht om op nihilstelling van het alimentatiebedrag op de grond dat de vrouw volledig in haar levensonderhoud kan voorzien, en subsidiair heeft verzocht om het door hem verschuldigde alimentatiebedrag in overeenstemming te brengen met de actuele behoeftigheid van de vrouw, die volgens hem is gereduceerd tot € 130,– per maand. (…).”

De klacht slaagt, de Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst naar ander hof ter verdere behandeling en beslissing.

Cassatieblog.nl

Share This