HR 19 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5576

Een betaling door een echtgenoot uit diens privévermogen ten behoeve van de huwelijksgoederengemeenschap kan in geval van echtscheiding leiden tot een vordering ter hoogte van die betaling van de echtgenoot op de gemeenschap, maar niet tot een zodanige vordering van die echtgenoot op de andere echtgenoot.

Man en vrouw waren getrouwd in gemeenschap van goederen. Hun echtscheiding is in 2009 uitgesproken. Eén van de geschilpunten in het vervolg van de echtscheidingsprocedure ziet op een buiten de huwelijksgemeenschap vallende erfenis die de man tijdens het huwelijk heeft verkregen. De vraag is op welk bedrag de man aanspraak kan maken in verband met het feit dat hij uit die erfenis een aanzienlijk bedrag heeft geïnvesteerd in verbetering van de echtelijke woning, die wel deel uitmaakte van de huwelijksgemeenschap.

In feitelijke instanties hebben partijen vooral gestreden over de omvang van het met deze investering gemoeide bedrag. Het hof heeft dat bedrag vastgesteld op € 50.000,-. Daarbij veroordeelde het hof de vrouw tot betaling van dit bedrag aan de man. De vrouw heeft cassatieberoep ingesteld tegen het arrest, nadat zij het hof tevergeefs verzocht heeft het arrest met toepassing van art. 31 of 32 Rv te verbeteren dan wel aan te vullen.

De Hoge Raad oordeelt, geheel in lijn met de conclusie van A-G Huydecoper, dat de cassatiemiddelen van de vrouw tegen de veroordeling tot betaling van € 50.000,- slagen:

“3.3 (…) Een betaling door een echtgenoot uit diens privévermogen ten behoeve van de huwelijksgoederengemeenschap kan leiden tot een vordering ter hoogte van die betaling van die echtgenoot op die gemeenschap, maar niet, zoals het hof heeft geoordeeld, tot een zodanige vordering van die echtgenoot op de andere echtgenoot.”

Bovendien oordeelt de Hoge Raad dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden, nu beide partijen zich in hoger beroep op het standpunt stelden dat het vast te stellen bedrag ten laste van de ontbonden gemeenschap diende te komen.

De Hoge Raad doet de zaak zelf af. De beschikking van het hof wordt vernietigd. Het door het hof vastgestelde bedrag van € 50.000,- dient aan de man te worden vergoed ten laste van de te verdelen ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.

Cassatieblog.nl

Share This