HR 1 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1682
Het staat de hulpverlener en de beroepsbeoefenaar op wie het medisch beroepsgeheim rust niet vrij om in het kader van de buitengerechtelijke afhandeling van een aansprakelijkstelling zonder toestemming van de patiënt inzage in diens medisch dossier te geven aan de jurist.
Achtergrond
Deze zaak betreft een prejudiciële procedure. De rechtbank heeft vragen gesteld aan de Hoge Raad in een zaak over de reikwijdte van het medisch beroepsgeheim bij de (buitengerechtelijke) afwikkeling van medische aansprakelijkheidskwesties.
De patiënte heeft het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor verwijtbaar medisch handelen. Het ziekenhuis heeft de patiënte verzocht de medisch directeur en het medisch en paramedisch personeel van het ziekenhuis te machtigen de bij hen berustende medische en paramedische gegevens met betrekking tot de aansprakelijkstelling over te leggen aan de medisch adviseur van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van het ziekenhuis. Daarnaast houd de machtiging in dat patiënte ermee instemt dat de medische adviseur de voor de zaak relevante medische gegevens verstrekt aan de betrokken medewerkers van de aansprakelijkheidsverzekeraar. De patiënte heeft alleen toestemming gegeven om de medische informatie ter beschikking te stellen aan de medisch adviseur.
Het ziekenhuis heeft bij de rechtbank een procedure aanhangig gemaakt. In deze procedure ligt, kortweg, voor of het ziekenhuis en de aansprakelijkheidsverzekeraar zonder toestemming van de patiënt aan de hand van de relevante medische gegevens een beoordeling van de aansprakelijkstelling mogen maken, en of het ziekenhuis gehouden is een inhoudelijk standpunt over de aansprakelijkstelling in te nemen als de patiënt geen machtiging heeft verstrekt voor een overleg tussen die partijen.
De prejudiciële vragen
De rechtbank heeft naar aanleiding hiervan de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld:
1) Wanneer een medische hulpverlener door een patiënt aansprakelijk is gesteld voor een medische behandeling, mag in de buitengerechtelijke fase van de schadeafwikkeling een ten behoeve van de medische hulpverlener ingeschakelde juridisch adviseur inzage krijgen in het medisch dossier van de patiënt en overleg hebben over het medisch dossier met de medische hulpverlener zonder de uitdrukkelijke toestemming van de patiënt? In hoeverre spelen daarbij beginselen als die van proportionaliteit en subsidiariteit een rol?
2) Indien toestemming van de patiënt is vereist in de buitengerechtelijke fase, op basis van welke grondslag(en) dient die toestemming dan gegeven te worden? Op welke concrete door de medische adviseur en de juridische adviseur te verrichten handelingen dient die toestemming betrekking te hebben? Zijn er nog andere in aanmerking te nemen omstandigheden die van belang kunnen zijn voor (de reikwijdte van) die toestemming?
3) Kan van een medische hulpverlener, die door een patiënt aansprakelijk is gesteld voor een medische behandeling, worden verlangd dat hij in de buitengerechtelijke fase een standpunt inneemt omtrent aansprakelijkheid indien de patiënt zich ertegen verzet dat een door of ten behoeve van de medische hulpverlener ingeschakelde juridisch adviseur kennis neemt van relevante medische gegevens?
De Hoge Raad
Alvorens in te gaan op de beantwoording van de bovenstaande vragen gaat de Hoge Raad in op de toepasselijke wettelijke bepalingen. De Hoge Raad overweegt ten eerste dat art. 8 EVRM bepaalt dat een ieder recht heeft op eerbiediging van zijn privéleven, tenzij bij wet is voorzien in een uitzondering op dat beginsel. Daarnaast bevatten art. 9 lid 1 Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), art. 88 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) en art. 7:457 lid 1 BW een verbod om medische gegevens over een patiënt te verstrekken aan een ander dan de patiënt, tenzij met diens expliciete en rechtsgeldige toestemming.
De vraag is of er een wettelijke grondslag (zoals vereist in art. 8 lid 2 EVRM en art. 7:457 lid 1 BW) bestaat om een jurist zonder toestemming inzage te geven in het medisch dossier van een patiënt, tijdens de buitengerechtelijke fase van een zaak over medische aansprakelijkheid.
De Hoge Raad oordeelt dat deze wettelijke grondslag niet kan worden gevonden in art. 9 lid 2 aanhef en onder f, AVG, waarin een uitzondering wordt gemaakt op het verwerkingsverbod van art. 9 lid 1 AGV. In de buitengerechtelijke fase van een zaak over medische beroepsaansprakelijkheid is de verstrekking van medische gegevens namelijk niet noodzakelijk voor de uitoefening van de in art. 9 lid 2 sub f bedoelde processuele bevoegdheden.
De grondslag kan evenmin worden gevonden in art. 7:941 lid 2 BW. Deze bepaling bevat een algemene regeling inhoudende dat de verzekeringsnemer (in dit geval het ziekenhuis) verplicht is binnen redelijke termijn alle informatie aan de verzekeraar te verstrekken die relevant is om de uitkeringsplicht te beoordelen. Deze bepaling is onvoldoende specifiek om het doorbreken van de geheimhoudingsplicht door de verzekeringsnemer te rechtvaardigen.
Tot slot biedt ook de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) geen wettelijke grondslag om het medisch beroepsgeheim te doorbreken. Art. 17 Wkkgz laat de mogelijkheid open dat geen definitief inhoudelijk standpunt over de klacht wordt ingenomen. Het is op grond van die bepaling dus niet noodzakelijk dat de jurist in het kader van de klachtbehandeling kennisneemt van het medisch dossier van de patiënt, indien toestemming ontbreekt.
Op grond van het voorgaande beantwoordt de Hoge Raad vraag 1 ontkennend. Het staat de hulpverlener en de beroepsbeoefenaar op wie het medisch beroepsgeheim rust niet vrij om in het kader van de buitengerechtelijke afhandeling van een aansprakelijkstelling zonder toestemming van de patiënt inzage in diens medisch dossier te geven aan de jurist.
Daarna beantwoordt de Hoge Raad de vraag aan welke criteria de toestemming van de patiënt moet voldoen:
“In het algemeen volstaat voor doorbreking van het medisch beroepsgeheim, de geheimhoudingsplicht van de hulpverlener en het verwerkingsverbod van art. 9 lid 1 AVG een medische machtiging waarin de patiënt toestemming verleent voor het delen van (i) relevante medische gegevens met (ii) in die machtiging genoemde functionarissen zoals een ziekenhuisjurist en/of een schadebehandelaar of jurist van de verzekeraar (iii) ten behoeve van de buitengerechtelijke afhandeling (iv) van een in die machtiging aangeduid voorval, terwijl (v) die machtiging vergezeld gaat van een toelichting waarin wordt uiteengezet waarom een medische machtiging wordt verlangd. Daarmee is de tweede vraag van vraag 2 beantwoord.”
Tot slot gaat de Hoge Raad in op vraag 3. Hij oordeelt dat een aansprakelijk gestelde hulpverlener geen standpunt in hoeft te nemen over de aansprakelijkstelling, indien de patiënt zich ertegen verzet dat zijn medische gegevens aan een ander worden verstrekt.
Gezien het antwoord op vraag 3, is het de vraag hoeveel de patiënt in de praktijk, in het kader van de buitengerechtelijke afwikkeling van zijn claim, heeft aan zijn recht om zich te verzetten tegen de verder verstrekking van zijn medische gegeven.