HR 4 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1372

De vraag is of een werkneemster op grond van de AVG een inzagerecht heeft in een adviesaanvraag (en het antwoord daarop van de Raad voor de Rechtspraak) omtrent haar functioneren in haar personeelsdossier. Dit naar aanleiding van een vervolgens met de rechtbank, na mediation, overeengekomen vaststellingsovereenkomst. De Hoge Raad beslist dat de AVG daar niet toe verplicht.

Het ging in deze zaak om de vraag of een werkneemster van een rechtbank een inzagerecht heeft in haar personeelsdossier op grond  van de AVG. De werkneemster verzocht om die inzage nadat met de rechtbank, na een mediationtraject, een vaststellingsovereenkomst was gesloten. De rechtbank gaf haar inzage in de meeste gevraagde gegevens, maar niet in een adviesaanvraag van de rechtbank aan de Raad voor de Rechtspraak in het kader van het functioneren van deze werkneemster (en het antwoord daarop). De Rechtbank Rotterdam en het hof menen dat de rechtbank inzage daarin kon weigeren.

De werkneemster stelt cassatieberoep in, maar de Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep. De Hoge Raad overweegt allereerst dat het inzagerecht van art. 15 AVG op grond van art. 23 lid 1, aanhef en onder i), AVG in verbinding met art. 41 lid 1, aanhef en onder i, UAVG kan worden beperkt indien dat noodzakelijk en evenredig is om de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen te waarborgen. De wetgever heeft volgens de Hoge Raad met (onder meer) art. 41 UAVG invulling gegeven aan de ruimte die art. 23 AVG biedt om de reikwijdte van bepaalde verplichtingen en rechten die gelden op grond van de AVG, waaronder het inzagerecht van art. 15 AVG, te beperken. Art. 41 lid 1 UAVG bepaalt dat de verwerkingsverantwoordelijke deze rechten en verplichtingen buiten toepassing kan laten voor zover dat noodzakelijk en evenredig is ter waarborging van de onder a tot en met j genoemde generieke belangen, waaronder de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (onder i). Onder die anderen valt volgens de Hoge Raad ook de verwerkingsverantwoordelijke. De wetgever heeft volgens de Hoge Raad met deze algemene regeling beoogd de verwerkingsverantwoordelijke de mogelijkheid te bieden om in individuele gevallen af te wijken van de rechten die gelden op grond van de AVG, indien dit strikt noodzakelijk is met het oog op de in art. 23 lid 1 AVG genoemde belangen en dit op proportionele wijze gebeurt. Art. 41 UAVG vergt derhalve een afweging in een concreet geval tussen enerzijds het inzagerecht van de betrokkene en anderzijds het aan de orde zijnde generieke belang.

 

Dit betekent volgens de Hoge Raad dat in geval van strijdigheid tussen enerzijds de uitoefening van het inzagerecht en anderzijds de rechten of vrijheden van anderen de betrokken rechten tegen elkaar moeten worden afgewogen. Voor zover mogelijk moet ervoor worden gekozen de persoonsgegevens te verstrekken op een wijze die geen afbreuk doet aan die rechten of vrijheden. Tot de te beschermen rechten en vrijheden van anderen als bedoeld in art. 23 lid 1, aanhef en onder i), AVG behoort het door art. 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde recht om zich te laten adviseren ter bepaling van het eigen standpunt in een geschil en ter voorbereiding van de verdediging tegen of het instellen vaneen rechtsvordering of verzoek.

 

Het hof heeft de door dat gerechtsbestuur gemaakte afweging in rov. 23 en 24 volgens de Hoge Raad volledig getoetst, door zelf af te wegen of het noodzakelijk en evenredig is om verzoekster in cassatie inzage in deze persoonsgegevens te ontzeggen. Het oordeel van het hof komt er volgens de Hoge Raad op neer dat het gerechtsbestuur van de rechtbank Noord-Holland het recht heeft om dit inzageverzoek af te wijzen, omdat afwijzing noodzakelijk en evenredig is met het oog op de bescherming van het zwaarwegende belang van de rechtbank Noord-Holland om in vrijheid en beslotenheid haar standpunt in het arbeidsgeschil met verzoekster in cassatie te bepalen en de verdediging tegen of het instellen van een rechtsvordering of verzoek voor te bereiden. Dit oordeel getuigt volgens de Hoge Raad niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. De omstandigheid dat het arbeidsgeschil met verzoekster in cassatie reeds is beëindigd door middel van een buiten rechte gesloten vaststellingsovereenkomst, maakt dat niet anders. Volgens de Hoge Raad kan een vrije en ongestoorde gedachtewisseling ook in het gedrang komen indien een partij er vooraf rekening mee moet houden dat zij haar wederpartij na afloop van het geschil inzage moet verschaffen in de gedachtewisseling die ten grondslag heeft gelegen aan het innemen van haar standpunt in dit geschil.

 

 

Cassatieblog.nl

Share This