HR 14 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:258

Beroep op beperking van het octrooi door het Europees Octrooibureau, nadat eerder een beroep op een nagenoeg identieke wijziging van het octrooi niet was toegelaten wegens strijd met de tweeconclusieregel, is in strijd met de goede procesorde.

Eerdere procesgang

Dit arrest is het tweede arrest van de Hoge Raad in de onderhavige zaak. Het eerste arrest was HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2363 besproken in CB 2017-165 (hierna ook: het HR-arrest uit 2017). De procedurele gang van zaken tot en met het HR-arrest uit 2017 was als volgt.

KPN is een nietigheidsprocedure begonnen tegen een octrooi van High Point. High Point is op haar beurt een inbreukprocedure gestart tegen KPN. De rechtbank heeft de twee procedures tegelijk behandeld en in één vonnis in beide zaken beslist. Zij heeft de nietigheid van het octrooi uitgesproken en de inbreukvordering afgewezen. In hoger beroep heeft High Point, na de memoriewisseling, bij ‘akte houdende beperking van octrooiconclusies’ haar octrooiconclusies op de voet van art. 138 lid 3 Europees Octrooiverdrag (EOV) beperkt. Zij heeft haar eis in de inbreukzaak gewijzigd en gebaseerd op de beperkte octrooiconclusies.

Het hof volgde het bezwaar van KPN dat deze beperking in strijd was met de tweeconclusieregel (de regel dat van een appellant in beginsel mag worden verlangd dat hij in zijn memorie van grieven niet alleen al zijn bezwaren tegen de beslissing van de rechtbank aanvoert, maar ook de nieuwe feiten of stellingen naar voren brengt waarop hij zich in appel mede wenst te beroepen). De zaak moest dus worden beoordeeld op basis van de oorspronkelijke octrooiconclusies. Het hof stelde tegen zijn arrest tussentijds cassatieberoep open.

High Point klaagde in de eerste cassatieprocedure dat toepassing van de tweeconclusieregel in strijd was met art. 138 lid 3 EOV. De Hoge Raad heeft deze klacht verworpen. Voor de motivering van deze beslissing wordt verwezen naar het HR-arrest uit 2017.

De procedure na het HR-arrest uit 2017

Bij brief van 16 oktober 2017 heeft High Point het hof meegedeeld dat haar octrooi op 7 september 2017, dus nog net tijdens de eerste cassatieprocedure, op haar verzoek overeenkomstig de art. 68 en 105a t/m c van het EOV was beperkt door het Europees Octrooibureau (EOB). Het hof oordeelde echter dat High Point zich ook niet op deze centrale beperking van haar octrooi kon beroepen, omdat de goede procesorde zich hiertegen verzette. Tegen dit oordeel heeft High Point opnieuw cassatieberoep ingesteld.

Hoge Raad

De Hoge Raad haalt eerst de art. 68 en 105a t/m c EOV aan. Op grond van deze artikelen kan de octrooihouder het EOB verzoeken om het octrooi te herroepen of beperken door wijziging van de conclusies. Toewijzing van het verzoek heeft terugwerkende kracht, zodat het octrooi dan geacht moet worden nooit in zijn oorspronkelijke ruime vorm te hebben bestaan.

Onder verwijzing naar zijn arrest uit 2017 overweegt de Hoge Raad dat deze artikelen van het EOV moeten worden uitgelegd aan de hand van art. 31 en 32 van het Weens Verdragenverdrag. Op basis van een toetsing overeenkomstig deze artikelen verwerpt de Hoge Raad de klacht van High Point dat het EOV verhindert dat de nationale rechter een beroep op een centrale beperking van een octrooi buiten beschouwing laat omdat dit in strijd is met de goede procesorde.

Evenmin is juist dat het hof het beroep van High Point op de centrale beperking van haar octrooi slechts buiten beschouwing had mogen laten op grond van misbruik van procesrecht, zoals High Point in cassatie betoogde. Of een uitzondering op de tweeconclusieregel moet worden gemaakt omdat sprake is van een feit dat is voorgevallen of gebleken na de memorie van grieven moet worden beoordeeld aan de hand van de eisen van een goede procesorde.

Het hof kon volgens de Hoge Raad in dit geval oordelen dat het beroep van High Point op de beperking van haar octrooi door het EOB in strijd was met de goede procesorde:

“Het hof kon in het bijzonder betekenis hechten aan de (…) vaststelling dat het octrooi in de beperkte vorm nagenoeg identiek is aan de gewijzigde conclusies van High Point die het hof in zijn tussenarrest van 3 november 2015 heeft geweigerd, en dat High Point in haar eerste cassatieberoep tevergeefs tegen die weigering is opgekomen (…). Ook kon het hof van belang achten dat (…) vaststaat dat High Point het verzoek tot centrale beperking uitsluitend heeft gedaan met het oog op dit geding in Nederland en dat die beperking een reactie is op de nietigheidsbezwaren die KPN al direct bij aanvang van de procedures in eerste aanleg naar voren heeft gebracht (…). Een en ander komt erop neer dat High Point al in een eerder stadium van het geding had kunnen en moeten bewerkstelligen dat de rechtsstrijd zich zou toespitsen op de geldigheid van het octrooi in de beperkte vorm.”

Anders dan High Point in cassatie eveneens aanvoerde, betekent dit niet dat ook KPN geen beroep kon doen op de centrale beperking van het octrooi:

“In het oordeel van het hof ligt besloten dat het beroep van KPN op de centrale beperking van het octrooi moet worden aangemerkt als een beroep op een feit dat is voorgevallen of gebleken na het tijdstip van KPN’s memorie van antwoord, welk nieuw feit KPN – bij wijze van uitzondering op de tweeconclusieregel – in het geding na cassatie en verwijzing naar voren mocht brengen, om te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken gegevens zou moeten worden beslist, en dat het aldus naar voren brengen van dat nieuwe feit niet in strijd komt met de eisen van een goede procesorde. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, reeds gelet op de door het hof genoemde omstandigheid dat het EOB pas tijdens de [eerste] cassatieprocedure heeft beslist op de door High Point verzochte centrale beperking (…). Met dat oordeel is niet onverenigbaar dat High Point zich op haar beurt niet kan beroepen op die centrale beperking, gelet op de door het hof (…) vermelde feiten en omstandigheden (…). Het beroep van KPN op de centrale beperking heeft immers slechts tot gevolg dat het debat over de geldigheid van het octrooi in de ruimere vorm is achterhaald, omdat het octrooi in die vorm niet meer bestaat (…); het beroep van High Point op de centrale beperking zou daarentegen dwingen tot een nieuw debat over de geldigheid van het octrooi in de beperkte vorm (…).”

High Point klaagde ten slotte dat het hof het vonnis van de rechtbank niet had mogen bekrachtigen zonder een inhoudelijk oordeel te geven over de geldigheid van het beperkte octrooi. Die bekrachtiging zou als onaanvaardbaar gevolg hebben dat het octrooi in de beperkte vorm is vernietigd zonder dat de rechtbank of het hof dit beperkte octrooi inhoudelijk op geldigheid heeft beoordeeld. De rechtbank had immers slechts het oorspronkelijke ruime octrooi nietig bevonden en het hof heeft het beperkte octrooi niet beoordeeld omdat het meende dat High Point zich daarop niet kon beroepen.

De Hoge Raad verwerpt ook deze klacht. De bekrachtiging van het vonnis berust erop dat het octrooi in de ruimere vorm op grond van art. 68 EOV geacht moet worden nooit te hebben bestaan, zodat het eindoordeel van de rechtbank dat het octrooi in die ruimere vorm ongeldig was voor juist moet worden gehouden. Daaruit volgt echter niet dat de rechtbank of het hof het octrooi in de beperkte vorm op grond van een inhoudelijke beoordeling heeft vernietigd. Dat High Point zich in dit geding niet kan beroepen op het octrooi in de beperkte vorm is dus niet het gevolg van een inhoudelijke beoordeling en vernietiging van dat octrooi, maar vloeit enkel voort uit de processuele gang van zaken, in het bijzonder het tijdstip waarop High Point een beroep heeft gedaan op de centrale beperking van het octrooi. Dit laat onverlet dat zowel High Point als KPN in beginsel de geldigheid van het octrooi in de beperkte vorm in een nieuw geding alsnog aan een inhoudelijke beoordeling kunnen onderwerpen.

De Hoge Raad volgt de conclusie van A-G Wesseling-van Gent en verwerpt het cassatieberoep.

Cassatieblog.nl

Share This