Cassatieblog HR 22 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1724 (meervoudige kantonrechter?)
Behalve in pachtzaken voorziet de wet niet in de mogelijkheid van meervoudige kantonrechtspraak.
Achtergrond
Dit arrest is gewezen nadat de P-G bij de Hoge Raad cassatie in belang der wet had ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag. In deze zaak ging het om een geldvordering van 500 euro. In zijn vonnis overwoog de kantonrechter dat de zaak zich weliswaar leende voor meervoudige behandeling, maar dat de wet geen mogelijkheid kent voor meervoudige kantonrechtspraak. Daarom wees de rechter enkelvoudig vonnis. Hierover klaagt het cassatiemiddel van de P-G.
Het oordeel van de Hoge Raad
Na een uiteenzetting van het wettelijke kader en bijbehorende wetsgeschiedenis overweegt de Hoge Raad dat de wetgever ervoor heeft gekozen om de behandeling en beslissing van kantonzaken, met uitzondering van pachtzaken, over te laten aan enkelvoudige kamers (art. 47 Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: RO)). De wetgever heeft kantonrechters wel de mogelijkheid gegeven om een kantonzaak in bepaalde gevallen te verwijzen naar een meervoudige kamer voor andere zaken dan kantonzaken, indien hij meent dat de zaak ongeschikt is voor behandeling en beslissing door één rechter (art. 98 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) jo. art.15 lid 2 Rv). Verwijzing is enkel mogelijk wanneer er sprake is van zaken betreffende bepaalde onderwerpen, zoals arbeidsovereenkomsten, cao’s of andere door de wet bepaalde onderwerpen (art. 94 lid 2-4 Rv jo. art. 93 onder c en d Rv). Verder wordt, buiten de gevallen als bedoeld in art. 94 lid 3 Rv, de zaak in reconventie behandeld en beslist door de rechter die de zaak in conventie behandelt en beslist (art. 97 lid 1 Rv). Deze gevallen deden zich hier niet voor en vanwege het beloop van de vordering was hier de kantonrechter bevoegd.
Weliswaar is er in het kader van het wetsvoorstel Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie voorgesteld om meervoudige kantonrechtspraak mogelijk te maken, maar hier is uiteindelijk van afgezien. De wetgever heeft in de Wet herziening gerechtelijke kaart vervolgens gekozen voor handhaving van de regel dat meervoudige kantonrechtspraak niet mogelijk is. Hierom concludeert de Hoge Raad dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid van meervoudige kantonrechtspraak.
Hieraan doet volgens de Hoge Raad niet af dat dat de tekst van art. 15 lid 2 Rv bepaalt dat onder omstandigheden een enkelvoudige kamer de zaak naar een meervoudige kamer kan verwijzen. Dit artikel moet namelijk gelezen worden in het licht van art. 47 RO, waarin duidelijk de keuze is gemaakt om voor kantonzaken (niet zijnde pachtzaken) alleen te voorzien in enkele kamers. Evenmin kan aan het oordeel afdoen dat er in de praktijk behoefte is aan meervoudige behandeling van kantonzaken.
Tot slot kan ook toepassing van art. 96 lid 1 Rv niet resulteren in een meervoudige behandeling. Dit artikel bepaalt het volgende:
“1. In alle zaken die slechts rechtsgevolgen betreffen die ter vrije bepaling van partijen staan, kunnen zij zich samen tot een kantonrechter van hun keuze wenden en zijn beslissing inroepen. Het geding wordt gevoerd op de wijze als door de kantonrechter bepaald.”
Volgens de Hoge Raad blijkt uit de wetsgeschiedenis niet dat de wetgever met de tweede zin van deze bepaling het oog heeft gehad op de mogelijkheid van verwijzing naar een meervoudige kamer. Gelet op de beperking ex art. 47 RO, kan de vrijheid van de kantonrechter om te bepalen op welke wijze het geding gevoerd wordt, niet geacht worden zo ver te gaan dat de beslissing vervolgens wordt genomen niet (alleen) door deze kantonrechter maar (mede) door andere kantonrechters.
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de P-G.