HR 2 februari 2018 ECLI:NL:HR:2018:147

Gelet op het (grotendeels) ontbreken van een regeling in het commune internationaal privaatrecht en mededelingen van de zijde van de regering over het uitblijven van ratificatie van het Haags verdrag inzake internationale bescherming van volwassenen (HVV), moet worden aanvaard dat in voorkomend geval ruimte bestaat voor anticiperende toepassing van bepalingen uit het HVV. Om dezelfde reden bestaat er geen bezwaar de regels van het HVV toe te passen in geval van een rechterlijke beslissing uit een land dat geen partij is bij het verdrag (Spanje).

Achtergrond

Het geschil draait om de verdeling van de nalatenschap van de moeder van eiseres en van verweerders in cassatie. Eiseres heeft in 2012 voor de Nederlandse rechter vorderingen ingesteld die verband hielden met de verdeling van de nalatenschap en het beheer van haar vermogen. Bij een beslissing van een Spaanse rechter in 2013 is eiseres onder “tutela” gesteld met benoeming van eiser tot cassatie als haar “tutor”. Eiseres is vanaf dat moment onbevoegd haar eigen belangen te behartigen en haar goederen te beheren. De rechtbank had de vorderingen grotendeels afgewezen. In hoger beroep heeft het hof eiseres niet ontvankelijk verklaard, nu zij niet langer procesbekwaam is, en haar tutor voor het instellen van hoger beroep een rechterlijke machtiging nodig heeft, die ontbreekt.

Het cassatieberoep is ingesteld door zowel eiseres als haar tutor. Verweerders hebben in hun conclusie van antwoord bij wege van exceptief verweer aangevoerd dat eiseres en de tutor niet-ontvankelijk zijn in het cassatieberoep, eiseres omdat zij handelingsonbekwaam is, de tutor omdat een rechterlijke machtiging ontbreekt. Vervolgens hebben eiseres en de tutor de kantonrechter te Den Haag verzocht deze cassatieprocedure te mogen voeren. De kantonrechter heeft eiseres niet-ontvankelijk verklaard en de tutor (voor zover vereist) toestemming verleend namens eiseres de cassatieprocedure te voeren. Deze beslissing is in kracht van gewijsde gegaan.

De vragen in cassatie en de antwoorden

De Hoge Raad formuleert de vragen die hij heeft te beantwoorden, verkort weergegeven, aldus:

  • komt de beslissing van de Spaanse rechter voor erkenning in Nederland in aanmerking;
  • welke rechtsgevolgen heeft de tutela voor de procesbekwaamheid van eiseres;
  • had de tutor voor het instellen van het cassatieberoep als wettelijk vertegenwoordiger van eiseres een rechterlijke machtiging nodig;
  • kon deze rechterlijke machtiging door een Nederlandse rechter worden verleend en
  • is het door eiseres zelf ingestelde cassatieberoep ontvankelijk na bekrachtiging door de tutor?

De Hoge Raad wijst er allereerst op dat een voor Nederland geldende internationale regeling voor meerderjarigenbescherming ontbreekt. Die bescherming wordt daarom beheerst door het commune internationaal privaatrecht (ipr), zowel wat betreft rechtsmacht en toepasselijk recht, als wat betreft erkenning en tenuitvoerlegging van beschermingsmaatregelen. Tegelijk constateert de Hoge Raad dat het commune ipr geen bijzondere regels voor deze kwesties bevat (met één, hier niet relevante uitzondering in art. 10:11 BW).

De Hoge Raad constateert voorts dat Nederland het Verdrag van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen (Haags Volwassenenbeschermingsverdrag 2000; HVV) heeft ondertekend. Dit verdrag is op 1 januari 2009 in werking getreden; Nederland heeft het verdrag evenwel niet geratificeerd, om financiële redenen, zo blijkt uit Kamerstukken. Uit deze Kamerstukken is verder af te leiden dat de regering anticiperende toepassing van het HVV onderschrijft. De Hoge Raad constateert verder dat deze uitlatingen van de regering niet op bezwaren zijn gestuit van de kant van beide Kamers van de Staten-Generaal. Uit een en ander concludeert de Hoge Raad dat ruimte bestaat voor anticiperende toepassing van bepalingen uit het HVV. Daarom bestaat evenmin bezwaar de regels van het HVV toe te passen op het onderhavige geval, waarin sprake is van een rechterlijke beslissing uit een land dat geen partij is bij het verdrag. Vervolgens beantwoordt de Hoge Raad de eerder geformuleerde vragen als volgt:

Erkenning van de ‘tutela’

Nu eiseres haar gewone verblijfplaats in Spanje heeft was de Spaanse rechter bevoegd de tutela uit te spreken (art. 5 HVV). Uit het Spaanse vonnis blijkt dat de maatregel is uitgesproken na een behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtsgang. Nu de erkenning van de maatregel voorts niet kennelijk onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde en gesteld noch gebleken is dat sprake is van een situatie als bedoeld in art. 22 lid 2, onder d, HVV, doen zich geen weigeringsgronden voor en moet het vonnis van de Spaanse rechtbank worden erkend.

De rechtsgevolgen van de ‘tutela’

De Spaanse rechter heeft een totale en volledige onbevoegdheid ten aanzien van eiseres uitgesproken met bepaling dat haar zoon als tutor zorg zal dragen voor haar goederen en haar persoon en de bevoegdheid heeft om haar te vertegenwoordigen. De handelingsonbevoegdheid brengt volgens het Spaanse civiele recht tevens de onbevoegdheid mee om zelfstandig in rechte op te treden.

Rechterlijke machtiging door Nederlandse rechter

Art. 14 HVV bepaalt dat in geval van uitvoeringshandelingen het recht van de Staat waar de beschermingsmaatregel wordt uitgevoerd, van toepassing is. Het begrip uitvoeringshandeling dient volgens het toelichtend rapport bij het HVV ruim te worden opgevat. De vraag of de tutor een rechterlijke machtiging behoefde om namens eiseres cassatieberoep in te stellen, dient derhalve te worden beantwoord naar Nederlands recht. Nu de maatregel van tutela is gelijk te stellen met de Nederlandse maatregel van curatele, is een rechterlijke machtiging vereist. Het strookt met een  ruime uitleg van art. 14 HVV om aan te nemen dat de vereiste rechterlijke machtiging kan worden verleend door de Nederlandse rechter.

Tutor ontvankelijk

Nu de tutor de benodigde machtiging alsnog heeft verkregen, kan hij in het door hem ingestelde cassatieberoep worden ontvangen. Dat de machtiging na het instellen van het cassatieberoep is verkregen, maakt dit niet anders. Uit HR 20 november 1987, ECLI:NL:HR:1987:AD0051, NJ 1988/279 volgt dat een dergelijke machtiging hangende de procedure met terugwerkende kracht kan worden afgegeven.

Eiseres niet-ontvankelijk

Ingeval een procedure aanhangig is gemaakt door iemand die procesonbekwaam is, kan de wettelijk vertegenwoordiger de procedure ‘overnemen’. Deze treedt dan als formele procespartij in de plaats van de vertegenwoordigde. Het optreden van de curator als formele procespartij sluit daarom uit dat (ook) de vertegenwoordigde die hoedanigheid inneemt. (Vergelijk voor bewind HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525, NJ 2015/69, zie CB 2014-55). Uit de door eiseres genoemde uitspraak van 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2755, NJ 2016/502, CB 2016-188 volgt niet iets anders. In dat geval werd de curatele, nadat de onder curatele gestelde cassatieberoep had ingesteld, opgeheven, hetgeen tot gevolg had dat zij zelf, als inmiddels weer procesbekwame partij, het instellen van dat beroep kon bekrachtigen.

Er zal dus worden voortgeprocedeerd door de tutor en verweerders.

Cassatieblog.nl

Share This