HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU6545 (Roucar Gear Technologies/Mr. Guillouet q.q. c.s.)

Een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor dat niet gericht is op het inschatten van de proceskansen, maar op bewijsgaring, valt binnen het materiële toepassingsbereik als het onderliggende geschil een burgerlijke of handelszaak in de zin van art. 1 EEX-Verordening betreft. Een forumkeuze (art. 23 EEX-Vo) moet duidelijk en nauwkeurig zijn. Daarop strandt de klacht dat het hof zich niet slechts had moeten laten leiden door de tekstuele uitleg van de overeenkomst, maar tevens door de bedoeling van partijen.

Mr. Guillouet is curator in het faillissement van 4STROKE, een rechtspersoon naar Frans recht en gevestigd in Frankrijk. 4STROKE heeft zich jegens Roucar (gevestigd in Nieuwegein) verbonden om een prototype te ontwikkelen van een “device for use in existing windmills”. De overeenkomst is ondertekend door de managing director van 4STROKE (verweerder sub 2), die bovendien een persoonlijke verplichting op zich genomen voor de nakoming van de overeenkomst door 4STROKE. Op enig moment ontstaat een geschil, dat betrekking heeft op het stopzetten van bepaalde werkzaamheden. Roucar dient zowel tegen 4STROKE als tegen de managing director een verzoek in tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Op grond van een forumkeuzebeding in de overeenkomst doet zij dat bij de Utrechtse rechtbank.  (De curator van) 4STROKE en de managing director beroepen zich op onbevoegdheid.

Het hof, dat zijn bevoegdheid beoordeelde langs de lijnen van de EEX-Verordening, heeft zich onbevoegd verklaard voor zover het verzoek was gericht tot de managing director. Daaraan lag het oordeel ten grondslag dat het forumkeuzebeding slechts gold tussen de contractspartijen (Roucar en 4STROKE) en niet tevens ten opzichte van de managing director. Toepassing van de reguliere EEX-regels bracht het hof tot onbevoegdverklaring, aangezien de managing director woont en werkt in Frankrijk en Roucar voorts geen (voldoende aannemelijke) omstandigheden naar voren had gebracht die tot Nederlandse rechtsmacht konden leiden.

In cassatie wordt zowel de beslissing dat de bevoegdheid op grond van de EEX-Vo beoordeeld moet worden, als het oordeel dat het forumkeuzebeding niet geldt ten opzichte van de managing director bestreden. Ten eerste stelt Roucar namelijk dat het verzoek om een voorlopige getuigenverhoor (art. 186 Rv) een bevel is dat is gericht op de interne organisatie van de rechtbank en leidt tot het uitvoeren van een publiekrechtelijke taak, zodat geen sprake is van een burgerlijke of handelszaak in de zin van de EEX-Vo (art. 1 EEX-Vo). Daarom zou het hof ten onrechte zijn bevoegdheid aan de EEX-Vo hebben getoetst. De Hoge Raad ziet dat anders en stelt voorop dat Roucar niet bestrijdt dat het onderliggende geschil gaat om een burgerlijke of handelszaak in de zin van de EEX-Vo.

“Bij dat uitgangspunt heeft het hof – nu hier geen sprake is van een voorlopig getuigenverhoor dat ten doel heeft de aanvrager in staat te stellen te beoordelen of een eventuele vordering opportuun is, de rechtsgrondslag van die vordering te bepalen en de relevantie te beoordelen van de middelen die in dat verband kunnen worden aangevoerd – terecht geoordeeld dat het door Roucar verzochte voorlopig getuigenverhoor binnen het materiële toepassingsgebied van de EEX-Verordening valt.” (rov. 5.5.1.4).

Deze uitkomst is in lijn met jurisprudentie van het Hof van Justitie EU inzake art. 31 EEX-Vo. Op grond van deze bepaling kan, als de wetgeving van een verdragsluitende Staat voorziet in een voorlopige of bewarende maatregel, deze maatregel bij de rechterlijke autoriteiten van die Staat aangevraagd worden, zelfs indien een gerecht van een andere verdragsluitende Staat krachtens het Verdrag bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen. Uit het arrest St. Paul Dairy/Unibel (HvJ EG 28 april 2005, C-104/03) volgt dat art. 31 EEX-Vo niet kan worden gebruikt als basis voor internationale rechtsmacht voor het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor wanneer die maatregel is bedoeld om de proceskansen in te schatten. Uit dit arrest spreekt een behoedzame benadering van het voorlopige getuigenverhoor, met name om fishing expeditions te voorkomen (vergelijk Freundenthal in haar noot onder St. Paul Dairy/Unibel, JBPr 2005, 47). Daarmee is niet gezegd dat een voorlopig getuigenverhoor in zijn algemeenheid buiten het toepassingsbereik van de EEX-Vo valt, maar het verzoek zal dan vooral gericht moeten zijn op het vergaren en/of veiligstellen van bewijs in het kader van een aanhangige of voorgenomen procedure. Vereist is dan wel dat het onderliggende geschil binnen het bereik van de EEX-Vo ligt. Dat laatste was hier het geval; het getuigenverhoor was gericht op het vergaren van bewijs in het eigenlijke geschil. Dat geschil had betrekking had op de uitvoering van de overeenkomst en viel dus onder de materiële werkingssfeer van de EEX-Vo.

De tweede pijler in cassatie betrof de beslissing van het hof dat het forumkeuzebeding niet geldt in de rechtsverhouding tussen Roucar en de managing director, omdat laatstgenoemde geen contractspartij is en omdat het feit dat de managing director als vertegenwoordiger van 4STROKE de overeenkomst heeft ondertekend nog niet meebrengt dat dit beding ook jegens hem gelding heeft. In cassatie klaagt Roucar tevergeefs dat het hof zich bij dit oordeel ten onrechte slechts door de tekstuele uitleg van de overeenkomst heeft laten leiden en niet tevens door de partijbedoeling. Met deze klacht ziet Roucar er namelijk aan voorbij dat art. 23 EEX-Vo, dat forumkeuze mogelijk maakt, volgens vaste jurisprudentie wilsovereenstemming tussen contractspartijen vereist ten aanzien van de forumkeuze en dat die duidelijk en nauwkeurig tot uidrukking komt (rov. 5.2.2).

Cassatieblog.nl

Share This