HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:667 (Eiser c.s./ABC Wonen)
In het geval aan een veroordeling tot medewerking aan de levering van onroerende zaken de verplichting tot betaling van de koopsom is gekoppeld, is geen sprake van een situatie waarin betaling van de koopsom ook kan worden bewerkstelligd door rechtstreekse executie. In een dergelijke situatie geldt het dwangsomverbod van art. 611a lid 1 Rv dan ook niet.
Achtergrond van de zaak
Eiser c.s. zijn eigenaar van een aantal percelen in Limburg. Op 20 mei 2008 hebben eiser c.s. met ABC een koopovereenkomst gesloten, op grond waarvan eiser c.s. de aan hen toebehorende percelen tegen een koopprijs van € 990.000,– k.k. zouden leveren aan ABC, een architectenbureau dat zich onder meer bezighoudt met projectontwikkeling. De levering van de percelen, die stond gepland op 31 december van datzelfde jaar, heeft evenwel niet plaatsgevonden.
Voor zover van belang hebben eiser c.s. in de onderhavige procedure gevorderd ABC op straffe van een dwangsom te veroordelen medewerking te verlenen aan het verlijden van de transportakte en om uiterlijk op het moment van levering de verschuldigde koopprijs te voldoen. De rechtbank heeft ABC veroordeeld om binnen 30 dagen na betekening van haar vonnis medewerking te verlenen aan het verlijden van de transportakte, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,– voor iedere dag dat ABC in gebreke blijft daaraan te voldoen, met een maximum van € 1.500.000,–. Daarnaast heeft de rechtbank ABC veroordeeld om uiterlijk op het moment van de levering de verschuldigde koopsom te voldoen door storting van dat bedrag op de rekening van de notaris.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. Ook het hof heeft ABC veroordeeld medewerking te verlenen aan het verlijden van de transportakte en om uiterlijk op het moment van de levering de koopprijs te voldoen, maar anders dan de rechtbank, heeft het hof geen dwangsom opgelegd. Uit de redactie van de transportakte (waarin onder meer is opgenomen dat de koopprijs door de koper is betaald op het moment van de levering) vloeit volgens het hof voort dat de akte slechts zal worden verleden indien de koopprijs is voldaan, zodat aan de bij het vonnis van de rechtbank op de koper gelegde verplichting medewerking te verlenen aan het transport in dit geval geen dwangsom kan worden verbonden. Op grond van art. 611a lid 1 Rv kan een dwangsom immers niet worden opgelegd in geval van een hoofdveroordeling tot betaling van een geldsom, zo redeneert het hof.
Cassatie
Eiser c.s. komen van dit oordeel van het hof in cassatie en betogen dat het hof heeft miskend dat in casu geen sprake is van een geval als bedoeld in art. 611a Rv, nu er bij een vordering tot medewerking aan het verlijden van een notariële akte geen directe executiemiddelen voorhanden zijn. Volgens eiser c.s. kan aan de veroordeling in het onderhavige geval dan ook wel degelijk een dwangsom worden verbonden.
Volgens de Hoge Raad geeft het oordeel van het hof inderdaad blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad wijst erop dat art. 611a Rv berust op de Benelux-Overeenkomst houdende eenvormige wet betreffende de dwangsom (Trb. 1974, 6) en overeen komt met art. 1, lid 1, tweede zin van die wet. Onder verwijzing naar zijn arrest van 23 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:113, CB 2015-33), merkt de Hoge Raad op dat art. 611a Rv inderdaad enkel is geschreven voor gevallen waarin voldoening aan de hoofdveroordeling door middel van rechtstreekse executie kan worden verkregen. De Hoge Raad vervolgt:
“Slechts indien de verkoper van het goed betaling van de overeengekomen koopsom kan bewerkstelligen door rechtstreekse executie, dus zonder dat daartoe in enigerlei vorm de medewerking van de koper is vereist, is voor oplegging van een dwangsom geen plaats. Dat dit geval zich hier voordoet, is door het hof niet vastgesteld.”
Ondanks dat de Hoge Raad van oordeel is dat het hof van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan, kan de klacht van eiser c.s. niet tot cassatie leiden. Blijkens zijn eindarrest heeft het hof de afwijzing van de door eiser c.s. gevorderde dwangsom namelijk tevens gebaseerd op de vaststelling door de notaris dat ABC de overeengekomen koopsom noch uit eigen middelen, noch uit geleende middelen kon voldoen, zo merkt ook A-G mr. Spier op. Volgens de Hoge Raad is het hof dus kennelijk van oordeel geweest dat, nu vaststond dat ABC niet kon voldoen aan haar verplichting tot betaling van de koopprijs, er ook onvoldoende grond bestond voor het opleggen van een dwangsom. Tegen dit oordeel van het hof, dat de afwijzing van de vordering zelfstandig kan dragen, is in cassatie echter niet opgekomen.
Aangezien ook de overige klachten niet tot cassatie kunnen leiden, wordt het cassatieberoep voor het overige ingevolge art. 81 RO zonder nadere motivering verworpen.