HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU4020

Ook in het geval waarin de schuldenaar in hoger beroep of cassatie opkomt tegen een beslissing van de rechter waarbij op verzoek van een schuldeiser de schuldsaneringsregeling is beëindigd (art. 350 Fw), is de schuldenaar geen griffierecht verschuldigd.

In de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) is in art. 4 lid 2 onder i bepaald dat geen griffierecht verschuldigd is voor de indiening van een verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Bij arrest van 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3883 (eerder hier besproken ) besliste de Hoge Raad al dat deze vrijstelling van griffierecht ook geldt indien de schuldenaar in hoger beroep of cassatie opkomt tegen de beslissing op zijn verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling.

In deze zaak gaat het niet om een verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar om een verzoek van een schuldeiser tot beëindiging van die regeling, gebaseerd op art. 350 lid 3 onder f Fw (het bekend worden van nieuwe feiten en omstandigheden die tot afwijzing van het toelatingsverzoek hadden moeten leiden als zij toen bekend waren geweest). De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen en de schuldsaneringsregeling beëindigd, en het hof heeft in hoger beroep die beslissing bekrachtigd. Hiertegen heeft de schuldenaar cassatieberoep ingesteld.

In cassatie wordt het griffierecht door de schuldenaar te laat voldaan. Daarmee rijst gezien art. 427b jo. art. 282a lid 2 Rv de vraag of hij in zijn cassatieberoep ontvankelijk is. Overigens wordt in de uitspraak van de Hoge Raad vermeld dat de schuldenaar in cassatie een bedrag van € 710 aan griffierecht heeft betaald. Dat is wat merkwaardig, nu op grond van de bijlage bij de Wgbz het griffierecht in cassatie voor minvermogenden in alle gevallen € 294 bedraagt.

Hoe dit verder ook zij, de Hoge Raad is van oordeel dat de vraag of de te late betaling van het griffierecht in dit geval kan worden gerepareerd door toepassing van de hardheidsclausule (art. 282a lid 4 Rv), niet behoeft te worden beantwoord. Voortbouwend op het hiervoor al genoemde arrest van 8 juli 2011 beslist hij namelijk dat ook een zaak als deze de schuldenaar helemaal geen griffierecht is verschuldigd:

“Zoals de Hoge Raad in het genoemde arrest van 8 juli 2011 heeft overwogen, is de ratio van deze bepaling het bevorderen van de toegankelijkheid van de schuldsaneringsregeling door geen onnodige financiële drempels op te werpen. Gelet op deze ratio alsmede het in art. 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter, moet de bepaling aldus worden uitgelegd dat zij ook toepassing vindt en dat dus geen griffierecht verschuldigd is in een geval als het onderhavige waarin de persoon op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, in hoger beroep of in cassatie opkomt tegen een beslissing van de rechter op een op de voet van art. 350 F. gedaan verzoek tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.

Evenals in het geval van het genoemde arrest van de Hoge Raad geldt ook hier dat het in de regel gaat om personen die gelet op hun schuldenlast minder financiële draagkracht hebben dan bijstandsgerechtigden, en derhalve over onvoldoende financiële draagkracht beschikken om het in hoger beroep en in cassatie verschuldigde griffierecht te betalen.”

De Hoge Raad toetst dus uitdrukkelijk of de heffing van het door de wet voorgeschreven griffierecht, gelet op de financiële draagkracht van betrokkene, zich in een bepaald geval verdraagt met het recht op toegang tot de rechter. Nu inmiddels het omstreden wetsvoorstel kostendekkende griffierechten is ingediend bij de Tweede Kamer, lijkt dat een niet onbelangrijke constatering.

Gezien de aangehaalde overwegingen van de Hoge Raad ligt in de rede dat de WSNP-schuldenaar evenmin griffierecht verschuldigd is wanneer hij opkomt tegen andere beslissingen rondom de toepassing van de WSNP (bijvoorbeeld de andere gevallen van beëindiging zonder schone lei bedoeld in art. 350 Fw). Hetzelfde geldt, lijkt mij, als het niet (zoals in deze zaak) de schuldenaar is, maar juist de schuldeiser die opkomt tegen een afwijzende beslissing van de rechter op zijn verzoek om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen. Ook in die gevallen zal de zeer beperkte draagkracht van de WSNP-schuldenaar (als verweerder in cassatie) in de weg staan aan de heffing van griffierecht.

Inhoudelijk heeft het gunstige oordeel van de Hoge Raad over het griffierecht de schuldenaar overigens niet mogen baten: zijn cassatieberoep is door de Hoge Raad verworpen met toepassing van art. 81 RO.

De beëindiging verzoekende schuldeiser is in deze zaak in cassatie bijgestaan door de auteur.

Cassatieblog.nl

Share This