HR 4 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1952

Op grond van artikel 1066 lid 2 (oud) Rv kan de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis worden geschorst. Bij de beslissing op dat schorsingsverzoek moet de rechter zich een voorlopig oordeel vormen over de vordering tot vernietiging van het arbitrale vonnis en daarnaast de belangen van partijen afwegen. Dat leidt er in deze zaak toe dat de tenuitvoerlegging van de arbitrale vonnissen tussen Yukos en de Russische Federatie niet wordt geschorst.

Achtergrond conflict tussen Yukos en de Russische Federatie

De Yukos zaak is een zaak  tussen de Russische Federatie en drie voormalige aandeelhouders in Yukos Oil Company (hierna: “Yukos”). Yukos was een enorm olie- en gasbedrijf in Rusland. Yukos is in de negentiger jaren geprivatiseerd en kreeg tussen 2003-2006 diverse grote belastingheffingen om de oren van de Russische Federatie. Daarbij heeft de Russische Federatie ook een belangrijke productiemaatschappij van Yukos geveild. Yukos is kort daarop failliet gegaan.

Drie grote aandeelhouders hebben over deze gang van zaken een arbitrage aanhangig gemaakt tegen de Russische Federatie op basis van artikel 26 van de Energy Charter Treaty (hierna: “ECT”). Het ECT is een investeringsverdrag in de energiesector. De aandeelhouders stelden dat de Russische Federatie in strijd met de ECT hun investeringen in Yukos heeft onteigend en heeft nagelaten deze investeringen te beschermen. De aandeelhouders vorderden daarom dat de Russische Federatie wordt veroordeeld om schadevergoeding te betalen. De plaats van de arbitrage was Den Haag.

De arbitrale vonnissen van USD 50 miljard

De arbiters veroordeelden de Russische Federatie in arbitrale vonnissen uit 2014 tot betaling van een ongekend bedrag aan schadevergoeding van ongeveer USD 50 miljard voor het niet beschermen van de belangen van deze aandeelhouders in Yukos. Volgens de arbiters heeft de Russische Federatie actief aangestuurd op het faillissement van Yukos. Dit met geen ander doel dan om Mikhail Khodorkovsky, het hoofd van Yukos en één van haar aandeelhouders, uit te schakelen als politieke tegenstander van president Poetin en het verwerven van de activa van Yukos. Overigens is de door de Russische Federatie te betalen schadevergoeding inmiddels met rente en kosten opgelopen tot USD 57 miljard.

Huidige zaak: de vernietigingsprocedure en het schorsingsverzoek

Na de uitspraak van de arbiters, eiste de Russische Federatie bij de Nederlandse overheidsrechter dat de arbitrale vonnissen worden vernietigd. De rechtbank gaf de Russische Federatie gelijk (ECLI:NL:RBDHA:2016:4229). Het hof oordeelde anders (ECLI:NL:GHDHA:2018:2476 en ECLI:NL:GHDHA:2020:234). Volgens het hof waren de arbitrale vonnissen geldig en moest de Russische Federatie de schadevergoeding betalen.

Tegen de beslissing van het hof stelde de Russische Federatie cassatieberoep in. De beslissing die de Hoge Raad nu heeft gegeven, is nog niet de eindbeslissing over de geldigheid van de arbitrale vonnissen, maar een voorvraag daarbij. De Russische Federatie heeft de Hoge Raad op de voet van artikel 1066 Rv (oud) namelijk eerst verzocht om de tenuitvoerlegging van de arbitrale vonnissen – die na de uitspraak van het hof weer zijn herleefd – te schorsen totdat definitief is beslist over de geldigheid daarvan. Eerder oordeelde de Hoge Raad al dat hij bevoegd was om van dit schorsingsverzoek kennis te nemen, besproken in CB 2020-121.

Hoge Raad: terughoudendheid bij vernietiging van arbitrale vonnissen

Voordat de Hoge Raad aan het schorsingsverzoek toekomt, schetst hij eerst het bekende kader voor de vernietiging van een arbitraal vonnis (rov. 3.3.1). Ingevolge artikel 1065 lid 1 (oud) Rv kan een partij de vernietiging van een arbitraal vonnis vorderen. Bij de beoordeling van de vernietigingsvordering moet de rechter – behalve voor zover deze vordering erop is gebaseerd (i) dat een geldige overeenkomst van arbitrage ontbreekt of (ii) dat in strijd met hoor en wederhoor is gehandeld – terughoudend zijn. Een vernietigingsprocedure mag niet worden gebruikt als een verkapt hoger beroep. Het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging brengt immers mee dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen, aldus de Hoge Raad (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AK8380, rov. 3.5.2 en ECLI:NL:HR:2003:AE9395, rov. 3.3).

Een verklarende noot past bij deze laatste overweging van de Hoge Raad: anders dan bij de overheidsrechter, komt hoger beroep zelden voor in arbitrage. Partijen kunnen de mogelijkheid daartoe wel overeenkomen, maar in de regel is de uitspraak van het scheidsgerecht in eerste instantie het einde van de procedure en wordt deze beslissing ook door de overheidsrechter gerespecteerd. Vernietiging is (los van het ontbreken van een geldige arbitrageovereenkomst) haast alleen mogelijk op procedurele aspecten, zoals schending hoor- en wederhoor, een gebrekkige motivering of omdat de arbiters zich niet aan hun opdracht hebben gehouden.

Hoge Raad: toetsingskader schorsing tenuitvoerlegging arbitrale vonnissen

Het is belangrijk om op te merken dat een vordering tot vernietiging niet de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis schorst (art. 1066 lid 1 (oud) Rv). De rechter die omtrent de vernietiging oordeelt kan echter, indien daartoe gronden zijn, op verzoek van de meest gerede partij de tenuitvoerlegging schorsen totdat over de vordering tot vernietiging onherroepelijk is beslist (art. 1066 lid 2 (oud) Rv).

De Hoge Raad schetst het algemene kader voor de toetsing van dergelijke schorsingsverzoeken als volgt (rov. 3.3.2). Kort gezegd gaat het erom dat de rechter zich een voorlopig oordeel moet vormen over de vordering tot vernietiging van het arbitrale vonnis en daarnaast de belangen van partijen moet afwegen. Als eerdere rechters al op de vernietigingsvordering hebben beslist (zoals in dit geval de rechtbank en het hof), dan moet de rechter die vervolgens beslist over het schorsingsverzoek met die eerdere oordelen rekening houden door bijvoorbeeld terughoudender te toetsen ingeval van een afgewezen vernietigingsvordering. De Hoge Raad:

“Het schorsingsverzoek op de voet van art. 1066 lid 2 (oud) Rv is gericht op het verkrijgen van een voorlopige voorziening. Bij de beslissing op dat schorsingsverzoek moet de rechter zich een voorlopig oordeel vormen over de vordering tot vernietiging van het arbitrale vonnis en daarnaast de belangen van partijen afwegen. Bij de vorming van dit voorlopig oordeel zal de rechter ervan moeten uitgaan dat de vordering tot vernietiging alleen kan slagen indien zich een vernietigingsgrond als bedoeld in art. 1065 (oud) Rv voordoet.

Indien in de vernietigingsprocedure de rechter in de voorgaande instantie reeds een oordeel heeft gegeven over de vordering tot vernietiging, dient de rechter die beslist op het schorsingsverzoek met dat oordeel rekening te houden. Dat brengt met zich dat in het geval waarin de rechter in de vernietigingsprocedure de vordering tot vernietiging heeft afgewezen, de rechter die beslist op het schorsingsverzoek meer terughoudendheid dient te betrachten dan in het geval waarin door de rechter in de vernietigingsprocedure nog niet is beslist.”

In deze zaak doet zich voor dat door zowel de rechtbank als het hof reeds is geoordeeld over de vordering tot vernietiging en dat tegen de arresten van het hof, waarin de vordering tot vernietiging is afgewezen, cassatieberoep loopt. Wat dat in dit geval concreet betekent voor de Hoge Raad, is dat hij zich in het schorsingsgeding een voorlopig oordeel moet vormen over de vraag of de in cassatie tegen het oordeel van het hof gerichte klachten – ook gelet op de beperkingen die zijn verbonden aan de controle in cassatie – tot vernietiging van (een van) de arresten van het hof leiden. Daarnaast moet de Hoge Raad zich een voorlopig oordeel vormen over de vraag of dat uiteindelijk tot een andere uitkomst in de vernietigingsprocedure – dus: vernietiging van de Yukos Awards – gaat leiden.

De rest van het arrest bestaat uit deze voorlopige beoordeling (rov. 3.5 e.v.).

Hoge Raad: geen schorsing tenuitvoerlegging arbitrale vonnissen

De Russische Federatie betoogt in cassatie dat het hof heeft miskend dat de arbitrale vonnissen moeten worden vernietigd, omdat een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt, het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden en verkeerd is samengesteld, de vonnissen gebrekkig zijn gemotiveerd het in strijd zijn met de openbare orde. Op deze argumenten baseert de Russische Federatie ook haar schorsingsverzoek. Verder bestaat er een restitutierisico, aldus de Russische Federatie.

De Hoge Raad wijst het schorsingsverzoek af. De Hoge Raad vindt voorshands dat de cassatieklachten die zijn gericht tegen de arresten van het hof onvoldoende zijn voor schorsing. De Hoge Raad geeft hiervoor verschillende (voorshandse) redenen, zoals onder meer dat de Russische Federatie niet alle zelfstandig dragende gronden van het hof heeft bestreden, dat het hof geen rechtens onjuist oordeel heeft gegeven, dat de uitleg en toepassing van Russisch recht niet in cassatie op juistheid kan worden getoetst en dat niet kan worden gezegd dat het arrest iedere steekhoudende verklaring voor de oordelen van het hof ontbeert. Ook de belangenafweging brengt de Hoge Raad niet tot een schorsing. Volgens de Hoge Raad bestaat er weliswaar een restitutierisico als de Russische Federatie de schadevergoeding aan de aandeelhouders betaalt, maar daartegenover staat dat niet valt te verwachten dat de aandeelhouders gedurende de resterende looptijd van deze procedure het volledige bedrag zullen kunnen innen en dat de aandeelhouders ook volgens het EHRM recht hebben op een bepaald bedrag van de Russische Federatie.

De Hoge Raad wijst de verzoeken van de Russische Federatie dus af. Het gevolg daarvan is dat de aandeelhouders in de periode totdat de Hoge Raad einduitspraak heeft gedaan, kunnen doorgaan met de tenuitvoerlegging van de arbitrale vonnissen. Begin 2021 vinden de mondelinge pleidooien in de hoofdzaak plaats.

Cassatieblog.nl

Share This