HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2099

Het gezag van gewijsde kan niet eraan in de weg staan dat in een ander geding dezelfde of een soortgelijke vordering wordt ingesteld op basis van een andere grondslag, waarover de rechter zich nog niet heeft uitgelaten. Dit geldt ongeacht of deze andere grondslag ook reeds in de eerdere procedure aangevoerd had kunnen worden.

Achtergrond

Deze zaak draait in de kern om (de reikwijdte van) het gezag van gewijsde. Een pensioenverzekeraar (Zwitserleven) en verzekeringnemer (IV-Groep) procederen voor de tweede keer over, kort gezegd, de uitvoering van de pensioenverzekering. In de eerste procedure (Procedure I) heeft het hof op 8 maart 2016 arrest gewezen (ECLI:NL:GHAMS:2016:862). Het daartegen gerichte cassatieberoep heeft de Hoge Raad bij arrest van 8 september 2017 verworpen. In de tweede procedure (Procedure II) heeft het hof beslist dat het gezag van gewijsde van het arrest van 8 maart 2016 in Procedure I aan een beslissing op de vorderingen in Procedure II in de weg staat (ECLI:NL:GHAMS:2018:3786). Daartegen komt IV-Groep in cassatie – met succes – op. De Hoge Raad geeft in dit arrest lezenswaardige overwegingen over het gezag van gewijsde. Die overwegingen worden hierna besproken.

Wanneer kan het gezag van gewijsde worden ingeroepen?

Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben op grond van art. 236 lid 1 Rv in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht. Deze beslissingen hebben, met andere woorden, gezag van gewijsde. Het gezag van gewijsde kan worden ingeroepen als in een geding tussen dezelfde partijen (i) eenzelfde geschilpunt wordt voorgelegd als in een eerder geding en (ii) de in het dictum van de eerdere uitspraak gegeven beslissing (mede) berust op een beslissing over dat geschilpunt. Het is daarbij niet relevant of wat gevorderd wordt hetzelfde is. Heeft het andere geding (mede) betrekking op andere geschilpunten dan waarover in het eerdere geding is beslist, dan strekt het gezag van gewijsde van de beslissingen in het eerdere geding zich (dus) niet uit tot die andere geschilpunten.

Wanneer is sprake van (een beslissing over) eenzelfde geschilpunt?

Het gaat er dus om of de rechter hetzelfde geschilpunt krijgt voorgelegd, waarover in een eerder geding al is beslist. Of daar sprake van is, hangt af van de grondslag van de vordering of het verweer, het processuele debat en de gegeven beslissingen. Dat vergt uitleg van de in de eerdere procedure gedane uitspraak, mede in het licht van de gedingstukken waarop die uitspraak berust.

Indien een vordering met kracht van gewijsde is afgewezen, en de afwijzing erop gebaseerd is dat de voor de vordering aangevoerde grondslag niet is komen vast te staan of dat deze grondslag de vordering niet kan dragen, kan tot uitgangspunt dienen dat de beslissingen aangaande het ontbreken of niet toereikend zijn van deze grondslag, in een ander geding tussen dezelfde partijen gezag van gewijsde hebben. Dit betekent onder meer dat bij een beroep op gezag van gewijsde, feiten en bewijsmiddelen die in de eerdere procedure niet ter staving van de gestelde grondslag zijn aangevoerd, in een ander geding niet alsnog in het kader van dezelfde grondslag aan de vordering ten grondslag kunnen worden gelegd.

Maar, zo overweegt de Hoge Raad:

“Het gezag van gewijsde kan evenwel niet eraan in de weg staan dat in een ander geding dezelfde of een soortgelijke vordering wordt ingesteld op basis van een andere grondslag, waarover de rechter zich nog niet heeft uitgelaten. Dit geldt ongeacht of deze andere grondslag ook reeds in de eerdere procedure aangevoerd had kunnen worden.”

De uitspraak van het hof kan niet in stand blijven

Terug naar de onderhavige zaak. Het hof heeft, als gezegd, beslist dat het gezag van gewijsde van het arrest van 8 maart 2016 in Procedure I aan een beslissing op de vorderingen in onderhavige zaak in de weg staat. Volgens A-G Van Peursem wordt daar tevergeefs tegen opgekomen in cassatie, omdat er geen sprake is van een nieuwe “rechtsbetrekking in geschil” in de zin van art. 236 lid 1 Rv, “maar dat is wel een breinbreker”. De Hoge Raad beslist anders:

“De hiervoor in 3.1.6 weergegeven grondslagen van de vorderingen van IV-Groep in de onderhavige procedure laten geen andere uitleg toe dan dat die (mede) betrekking hebben op andere geschilpunten, dan die waarover door het hof in procedure I is beslist (zie hiervoor in 3.1.5). Aan de vorderingen in procedure I lag immers (de uitvoering van) de uitvoeringsovereenkomst ten grondslag, terwijl aan de vorderingen in de onderhavige procedure (de uitvoering van de) afsprakenbrief ten grondslag ligt. Over dat laatste heeft de rechter in procedure I zich niet inhoudelijk uitgelaten. Het oordeel van het hof dat de vorderingen van IV-Groep in de onderhavige procedure zijn gebaseerd op dezelfde rechtsbetrekking als in procedure I in geschil was, dat het beroep van Zwitserleven op het gezag van gewijsde slaagt en dat daarom de door IV-Groep aangevoerde argumenten en grondslagen voor haar vorderingen buiten bespreking dienen te blijven, is dan ook onbegrijpelijk. De daartegen gerichte klachten slagen.”

Volgt vernietiging en verwijzing. IV-Groep is in cassatie bijgestaan door Martijn Scheltema en de auteur, en in feitelijke instanties door Robin van der Ham.

Cassatieblog.nl

Share This